Specialist mediarecht Leo Neels stelt vragen bij ‘Godvergeten’
Leo Neels , professor emeritus dr. en advocaat, bekijkt in zijn nieuwste opiniestuk op de website Jubel het programma ‘Godvergeten’ door een juridische bril. Hij analyseert het programma en zijn nasleep in het licht van de deontologie van de journalist en kadert de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
J’accuse werkt. Dat werd aangetoond door de tv-serie Godvergeten. Die schoot “de overlevers die als kind werden misbruikt door een katholieke priester of pater” heel hoog op de agenda van de samenleving. Herhaalde excuses van kerkelijke autoriteiten volgden en er gingen opnieuw parlementaire onderzoekscommissies aan de slag, nu zowel in Kamer als in Vlaams Parlement, terwijl de Hoge Raad voor Justitie een onderzoek opende. Zowel kerkelijke, als politionele en gerechtelijke acties na meldingen of klachten worden er nu tegen het licht gehouden.
De makers van het programma verklaarden dat het hun bedoeling was om verontwaardiging op te wekken. Helder.
Het programma schetste een onthutsend beeld van seksueel kindermisbruik in rooms-katholieke instituties, van een gevoel van negatie of onderschatting door kerkelijke autoriteiten, en van veel onvermogen van gerechtelijke autoriteiten om onderzoeken, rechtspleging en herstel gepast te laten verlopen. Geen geruststellende vaststellingen anno 2023…
“De maatschappelijke verontwaardiging over kindermisbruik in de kerk mag niet (opnieuw) gaan liggen en wie verantwoordelijkheid draagt, moet die ook concreet opnemen”, zegden de maaksters van de televisiereeks. Later voegde één van hen daar in Humo het volgende aan toe:
“Het mag dan voorlopig nog geen impact hebben op de overheidsfinanciering van de katholieke kerk…”.
Het was een programma met een missie, op te komen voor de slachtoffers van seksueel misbruik in kerkelijke omgevingen van destijds, opdat, na wat links en rechts al gedaan was, het blijvend psychologisch, relationeel of financieel leed waarmee ze worstelen, eens en voorgoed zou worden aangepakt. Het werd een confronterend beeld.
Er is een eigenaardigheid in het slachtofferuniversum van de misbruikzaak, er lijkt een groep te zijn die media-aandacht krijgt, en een andere. De indruk bestaat dat Godvergeten nogal selectief gesprekspartners aan het woord liet. Ik verwijs naar zijn informatieve website (http://www.kelk.be/), en citeer de prangende vraag van Jan Hertogen: “Waarom werd enkel maar een segment van ‘ontevredenen’ aangesproken voor medewerking aan Godvergeten, terwijl het in België, mede door de engagementen van de kerk, over ‘Nietvergeten’, gaat?” (ibid., Bericht nr. 28 van 28.11.2023).
Media en maatschappelijke aangelegenheden van algemeen belang
Media moeten berichten over ernstige maatschappelijke aangelegenheden van algemeen belang, het is hun “public watchdog of democracy”-functie, volgens de vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg. Mogelijke disfuncties bij politionele en gerechtelijke autoriteiten vallen daar zeker onder, en ook bij kerkelijke instituties en gezagsdragers.
Een journalistiek programma kan bij een zaak van algemeen belang, legitiem de optie nemen om de aandacht te richten op slachtoffers.
Van belang is wel dat de juridische afwikkeling van misdrijven door de rechterlijke macht geschiedt.
Om die reden werd er bij de oprichting van de parlementaire onderzoekscommissies, terecht, op gewezen dat deze zo moeten handelen dat ze geen negatieve weerslag hebben op de nog lopende gerechtelijke onderzoeken.
Niet de media, maar hoven en rechtbanken zijn de geschikte organen om juridische geschillen te beslechten en in strafzaken schuld of onschuld vast te stellen. Het publiek moet daar ook kunnen van uitgaan: zij zijn de geschikte organen om recht te spreken, en hun hoedanigheid om dat goed te doen, gaat gepaard met het respect van het publiek (EHRM, Worm v Oostenrijk, 1997, §40). In een democratische samenleving moeten hoven en rechtbanken bij procespartijen en bij het publiek dat vertrouwen opwekken (EHRM, Di Giovanni v Italië, 2013 , §71).
Verontwaardiging en journalistieke deontologie
De redactionele optie om verontwaardiging op te wekken is ongetwijfeld ingegeven door de tragiek van de misdrijven, doch mediarechtelijk staat het deontologisch beginsel van onafhankelijke berichtgeving voorop. Onafhankelijkheid van de informatie betekent dat ze aan niets ondergeschikt is – behalve wellicht aan de eerste deontologische plicht, deze van waarheidsgetrouwe berichtgeving.
Onafhankelijkheid verbiedt dat redacties zich onder druk laten zetten door gelijk wie. Ze mogen zich niet ondergeschikt maken aan gelijk wel belang, ook niet dat aan van belanghebbenden bij de informatie (art. 11 van de deontologische Code van de Raad voor de Journalistiek).
Slachtoffers zijn, als partij bij de afwikkeling van de misdrijven, uiteraard belanghebbenden. Er was dus, uit zijn aard, een spanningsveld tussen het aangekondigd opzet van het programma – de opwekking van verontwaardiging – en de naleving van de deontologische beginselen van onpartijdigheid en onafhankelijkheid.
Het is legitiem om de vraag op te werpen of het programma het evenwicht bood dat uit de naleving moest volgen.
Er moet immers ook onafhankelijkheid zijn ten aanzien van persoonlijke overtuigingen of een eigen agenda.
Betichtingen van seksueel misbruik van minderjarigen zijn niet min, de maatschappelijke aandacht is er sterk voor aangescherpt. Het betekent ook dat de journalistieke deontologie verplicht om aan degenen tegen wie ernstige beschuldigingen worden geuit, wederhoor te bieden, dat is, voor publicatie of uitzending, de gelegenheid om haar of zijn standpunt over die ernstige beschuldigingen naar voor te brengen. Die reacties moeten aan bod komen in de publicatie of uitzending.
Het is jammer dat maar matig aandacht is gegeven aan de deontologische plicht tot wederhoor, zoals omschreven in artikel 20 van de Code van de Raad voor de Journalistiek: “De journalist biedt een loyale kans op wederhoor wanneer zijn berichtgeving ernstige beschuldigingen uitbrengt die de eer en de goede naam betreffen.”
Ook wanneer de redactie in het programma andere personen aan het woord laat die ernstige beschuldigingen uitbrengen, moet wederhoor worden aangeboden.
De beschikkingspraktijk van de Raad van de Journalistiek over wederhoor is goed gevestigd en streng. De Raad past de Code uiteraard ook onverkort toe ten aanzien van programma’s van productiehuizen, zoals blijkt uit de uitspraken in de volgende zaken: Spoed (VRT), 10 september 2020 en Helden van Hier (VTM), 21 april 2022.
Zou het opzet van de serie Godvergeten de vragen naar het journalistiek en deontologisch karakter ervan hebben overschaduwd ?
Misschien was ook artikel 29 van de mediadecreten een stoorzender, in de zin dat deze bepaling de indruk kan wekken dat de deontologische beginselen enkel zouden gelden voor programma’s van de nieuwsdienst van de VRT. Het is verkeerd te denken dat andere programma’s van informatieve en redactionele aard buiten de perimeter van de journalistieke deontologie zouden vallen.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens neemt trouwens in zijn media-arresten het respect voor de journalistieke deontologie stelselmatig mee in zijn beslissende overwegingen, en spreekt van de “plichten en verantwoordelijkheden” waarmee media rekening moeten houden, net zoals de grenzen die ze spontaan voor zichzelf moeten stellen, zoals nog recent in een media-arrest van de Grote Kamer in een Belgische zaak (EHRM, Hurbain v Belgique, 2023, § 177). Het Hof in Straatsburg incorporeert de naleving van de journalistieke deontologie – hoewel die niet formeel-juridisch is vastgelegd – bij zijn beoordeling in mediazaken, al sinds minstens 1995 (EHRM, Prager & Oberschlick v Oostenrijk, § 37). Meer recent heeft het Hof de notie “responsible journalism” gemunt, in de zin dat persvrijheid onderworpen is aan het voorbehoud dat redacties te goeder trouw handelen, teneinde accurate en betrouwbare informatie te verstrekken in overeenstemming met de beginselen van verantwoorde journalistiek (EHRM, Pentikaïnen v Finland, 2015, § 90).
Stilzwijgen?
In de aanloop naar de uitzending van Godvergeten was sprake van “tientallen jaren van zwijgen”. Wellicht doelt dat op de impressie dat de kerkelijke autoriteiten aanvankelijk met slepende voeten de confrontatie aangingen en moeite hadden om uit de ontkenningsfase van het ondenkbare los te komen. In het verslag van 2010 van de Commissie-Adriaenssens luidt het als volgt: “Dit soort gebrek aan handelen komt vooral voor als er geen taal is om macht, en dus ook machtsgebruik en machtsmisbruik ter sprake te brengen” (p. 132).
In werkelijkheid heeft de zaak van seksueel misbruik in kerkelijk verband altijd veel maatschappelijke aandacht getrokken. Er zijn veel publicaties beschikbaar, van buiten en van binnen de kerk… Denk aan het net vermelde verslag van prof. Peter Adriaenssens, en het verslag van de Bijzondere Kamercommissie van 2010. Men mag ook het boek van oud-VRT-journalist Dirk Tieleman, gepubliceerd in 2011, niet vergeten: Operatie Kelk. Hoe het pedofilieschandaal in de kerk losbarstte.
De website van het Aartsbisdom bevat ook bijzonder veel gegevens over de aangelegenheid), en de gemeenschappelijke opvangpunten van de Kerk publiceren sedert 2012 jaarverslagen, het laatste nog in juni 2023 .
Het programma had met al die bronnen zijn voordeel kunnen doen.
Vanaf 2010, na de bekendmaking van het misbruik door bisschop Van Gheluwe, spraken de kerkleiders zich als volgt uit : “Een veilige leefomgeving voor kinderen en hun bescherming gaan boven alles. Daarover kan geen geschipper bestaan. We moeten bekennen dat kerkelijke verantwoordelijken de ernst van het misbruik van kinderen en de omvang van de gevolgen ervan onvoldoende hebben onderkend. Door te zwijgen werd voorrang gegeven aan de goede naam van het kerkelijk instituut of een kerkelijke persoon boven de waardigheid van het kind als slachtoffer. Daders kregen een nieuwe kans, terwijl slachtoffers door het leven gingen met kwetsuren die niet of nauwelijks konden genezen. Aan wie slachtoffer werden van misbruik vragen wij om vergeving, zowel voor het misbruik zelf als voor de onzorgvuldige behandeling ervan. We vragen ook om vergeving aan wie de slachtoffers nabij waren en aan de samenleving voor de menselijke schade die door het seksueel misbruik is aangericht. Met schroom drukken wij de hoop uit dat de weg naar verzoening nog open ligt. We danken de slachtoffers die de moed vinden om de muur van stilzwijgen te doorbreken en hun verhaal kenbaar te maken. We hopen dat hun spreken bijdraagt tot de erkenning en de heling waar zij naar verlangen. Door hun spreken maken zij bovendien een proces van loutering en bekering in de kerk mogelijk. Onze dankbaarheid gaat naar de leden van de commissie voor seksueel misbruik binnen het kader van pastorale relaties; zij dragen bij tot een cultuur waarin waarachtigheid en gerechtigheid de overhand hebben”.
Meer dan 1.300 meldingen zijn sedertdien sereen behandeld in diverse opeenvolgende initiatieven.
Dat leidde tot ongeveer 800 dadingen met slachtoffers, met zowel erkenning als vergoeding – ook ten aanzien van personen wiens strafrechtelijke bezwaren verjaard waren of waarin geen materieelrechtelijk bewijs van misbruik was. Er werden voor ongeveer drie miljoen euro vergoedingen uitgekeerd door de onafhankelijke arbitrage ingesteld door het parlement, en hetzelfde bedrag via de eigen meldpunten van de kerk. Kerknet publiceert een transparante website met vraag en antwoord.
Dat alles geeft niet direct een indruk van “tientallen jaren van stilzwijgen”.
Operatie Kelk
De beelden van de huiszoeking in het aartsbisschoppelijk paleis en de Sint-Romboutskathedraal in Mechelen, op 24 juni 2010, zijn in het collectief geheugen gegrift, omwille van haar spectaculair karakter en het gegooi met de archieven. Ze was het gevolg van een strafrechtelijke klacht, waarover het gerechtelijk onderzoek vandaag nog loopt, maar voor veel slachtoffers is de verjaring ingetreden.
Zoals zo vaak het geval is met spectaculair aangepakte rechtszaken, strandde het schip grotendeels. De huiszoeking onderbrak het werk van de door de kerkelijke autoriteiten ingestelde Commissie-Adriaenssens, de aangevatte dossierbehandeling viel aanvankelijk stil, en de strafzaak stremde… tot op vandaag … . Er werd o.m. beslist tot verwijdering van de in het aartsbisschoppelijk paleis inbeslaggenomen stukken uit het gerechtelijk dossier.
Op 12 juli 2011 startte ook een civiele rechtszaak van het kantoor Van Steenbrugge-Mussche tegen de Heilige Stoel, de Belgische bisschoppen en de unies van de kloosterordes en congregaties. Het doel was het zgn. ‘doofpotbeleid’ van de Heilige Stoel en de anderen aan te klagen als een fout in de civielrechtelijke betekenis van het woord, een onrechtmatige daad, met de paus niet alleen als actor maar ook als aansteller van de bisschoppen. Met de schade werd niet gedoeld op de schade uit het misbruik zelf, maar schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig stilzitten, “waardoor de misbruiken en schade nooit konden worden uitgebracht, verwerkt, geheeld of vergoed”.
Het idee was één casus te laten beoordelen als een soort model, om tot de vaststelling van de onrechtmatigheid te komen, en voorlopig de (meeste) andere slachtoffers – in totaal werden er 35 vertegenwoordigd – anoniem te laten, maar voor de concrete beoordeling van die gevallen, op de bij tussenvonnis bekomen vaststelling, dan de individuele vorderingen aanhangig te maken.
Op die wijze werd gepoogd een eigengereide “class action” op te zetten ten behoeve van meerdere slachtoffers tegelijk.
Van meet af aan werd aangevoerd dat het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, van de slachtoffers in geding was, en dat dit zou inhouden dat de gebundelde vordering kon of moest beoordeeld worden zonder de details van de ondergane seksuele misbruiken te delen, en zonder dat de overige eisende partijen hun identiteit moesten bekendmaken.
Beoordeling van de Belgische rechters en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Deze ongetwijfeld originele redenering liep, niet geheel onverwacht, meteen vast bij de rechtbank van eerste aanleg in Gent op 1 oktober 2013. Het hof van beroep van Gent bevestigde bij arrest van 25 februari 2016 grotendeels deze uitspraak. Na een negatief cassatie-advies, belandde de zaak bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, dat zijn arrest uitsprak op 12 oktober 2021. Het Hof stelde geen inbreuk vast op het recht op een eerlijk proces, omdat de onderliggende vorderingen door de nationale rechter als ondeugdelijk waren afgewezen op basis van de nationale procedureregels.
De immuniteit van de Heilige Stoel werd bevestigd: de rechtbank had zich terecht zonder rechtsmacht verklaard ten opzichte van de Heilige Stoel. Voor de volledigheid moet worden vermeld dat één van de zeven rechters van het Hof in Straatsburg op dit punt een dissenting opinion heeft uitgebracht.
In verband met de strafzaak, is het recht op een eerlijk proces niet geschonden, vermits het Hof vaststelt dat het onderzoek nog loopt.
En in verband met de grond van de zaak, de aansprakelijkheidsvordering tegen de Belgische kerkleiders, had de Belgische rechter vastgesteld dat de dagvaarding nietig was. Waar het Hof in Straatsburg vaak streng kan zijn voor een lidstaat die het EVRM schendt, is het hier streng voor de advocaten van de slachtoffers: de motivering van het Hof op dit punt luidt als volgt: “Opgemerkt moet echter worden dat als het verzoek van verzoekers (inzake de aansprakelijkheidsvordering tegen de Belgische kerkleiders) niet geslaagd is, dit niet te wijten is aan het verlenen van immuniteit van jurisdictie aan de Heilige Stoel, maar aan de omstandigheid dat verzoekers zich niet hebben gehouden aan de procedureregels die zijn vastgesteld in het Gerechtelijk Wetboek en aan de materiële rechtsregels die golden voor de burgerlijke aansprakelijkheidsvorderingen van de andere partijen. Wat meer is, in de veronderstelling dat die vorderingen wel ontvankelijk zouden zijn geweest, ziet het Hof geen enkele reden waarom de Belgische rechtbanken de gegrondheid van die vorderingen tegen de Belgische kerkleiders niet zou hebben kunnen onderzoeken. Het komt het Hof derhalve voor dat de totale mislukking van de nationale rechtszaak gewoon het gevolg is van de eigen procedurele keuzes, die ze, na de afwijzing in eerste aanleg, niet hebben aangepast, terwijl ze nochtans zo de feiten die de grondslag van de vordering waren, hadden kunnen preciseren en individualiseren” (§ 74).
Kortom, de nationale rechters hadden al in eerste aanleg de dagvaarding van de advocaten van de slachtoffers nietig verklaard, en die hebben daarop nagelaten om hun vordering aan te vullen of aan te passen, ook in hoger beroep.
Procespartijen moeten wel hun rechtspositie correct en volgens de regels van de kunst benaarstigen, vooraleer ze zich kunnen beroepen op een schending van hun recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Ik kan me vergissen, maar ik herinner me niet dat het Hof zich eerder al zo streng heeft uitgesproken ten opzichte van het procesoptreden zelf van advocaten.
Wederwoord en laatste woord
Na de uitzending van de vierde aflevering kreeg bisschop Bonny op 26 september het woord in De Afspraak. Moest dit soort van wederwoord de quasi-afwezigheid van wederhoor compenseren? Het gesprek had kenmerken van een inquisitoriaal verhoor, terwijl bisschop Bonny, als woordvoerder van zijn collega’s, toch relevante informatie naar voor bracht zonder zich te veel te laten intimideren.
Inmiddels was de verontwaardiging al overgeslagen naar de politiek, en kreeg meester Van Steenbrugge in De Afspraak op 27 september nog het laatste woord, dat hij verder zette in zijn boek dat toevallig net verscheen, en waarin hij aanvoert dat justitie “knielde voor de kerk” en dat het onderzoek werd “bespeeld door hogere machten”.
Dat is, in het licht van het dossier zelf, een opmerkelijke stelling voor advocaten, die onafhankelijk functioneren als partijdige raadsman, en professioneel dienen mee te werken aan het welslagen van de rechtsbedeling ((EHRM, Morice v Frankrijk, 2015, § 132-133).
Professor emeritus dr. Leo Neels, Advocaat.
(Deze opiniebijdrage verscheen eerder op de website Jubel en werd overgenomen met toestemming.)