Homilie bisschop Lode 3de paaszondag
Derde paaszondag, 18 april 2021
Livestreaming vanuit O.-L.-V. Sint-Pieters, Gent
Inleiding
Zusters en Broeders, beste vrienden die met ons verbonden bent dank zij de televisie AVS en onze katholieke website Kerknet, welkom op deze derde zondag van Pasen. Voor Miriama en Levi is dit het langverwachte moment waarop zij gedoopt en gevormd worden en voor het eerst deelnemen aan de communie.
Miriama en Levi, ik ben er mij van bewust dat jullie lang hebben moeten wachten om eindelijk lid te worden van de Kerk.
Maar “lid worden van de Kerk” klinkt zo administratief, statisch en dor. Gedoopt worden heeft nog een heel andere en veel diepere betekenis, waarvan jullie je goed bewust zijn.
Het is jullie vrije keuze om voortaan Jezus Christus te volgen en te leven naar zijn Evangelie. Jullie zijn trouwens al een paar jaar op weg. Door het doopsel willen jullie op een vollere manier leven, en een kracht ontvangen die we niet uit onszelf kunnen halen. Die kracht is de Heilige Geest, het leven zelf van de Vader en de Zoon – we zullen de Drie terugvinden in de doopselformule – een bron van onuitputtelijke liefde die we krijgen om ze te geven. De Geest zal ons helpen om Jezus te volgen.
Jezus is immers één van de onzen geworden, Hij is ons nabij, Hij is onze broer. Maar Hij is ook de Verrezene, met een liefde die sterker is dan de dood.
Hij zegt tot ieder van ons, wie we ook zijn en waar we ons ook bevinden:
“Vrede zij u”: die vrede die zovelen met een verwond hart of een gepijnigd lichaam van ons verwachten.
We weten ons bijzonder met hen verbonden in deze viering.
Evangelielezing
Lc 24, 35-48
Homilie
Beste vrienden,
gedurende de paastijd luisteren we naar een reeks verrijzenisverhalen. Ze proberen het onvoorstelbare uit te spreken. Iedere verhaal blijft – alhoewel ontoereikend – nuttig voor ons geloof. We worden zo steeds weer op weg gezet naar een persoonlijke ontmoeting met de Verrezene in ons leven.
Wat wordt onderlijnd in het evangelie van vandaag?
In de eerste plaats hoezeer ons geloof beleefd wordt in kerkverband, in gemeenschap. Jezus komt “midden onder” de zijnen. Niet uitsluitend, zal je zeggen, want Paulus had een heel persoonlijke ervaring op weg naar Damascus. Juist, maar ook hij werd meteen naar een plaatselijke gemeenschap gestuurd en hij zou er nog veel stichten.
We geloven steeds binnen de Kerk en de Kerk gelooft voor de wereld.
Ten tweede zegt Jezus van zichzelf – en dat kan ons verwonderen: ik ben niet alleen maar geest, ik heb ook een lichaam, ook nu, na mijn dood en als Verrezene.
De verrijzenis heeft dus betrekking op ons hele mens-zijn, lichaam en geest.
Ten derde – en dat lijkt mij nog het meest bemerkenswaardig: Jezus wil eerst herkend worden in zijn lichamelijkheid vooraleer Hij zijn boodschap uitspreekt. Dan pas herinnert Hij aan de woorden die Hij ooit sprak en die nu hun vervulling krijgen. Ons geloof, ook in de verrijzenis, gaat van het lichamelijke naar het geestelijke, van het tijdelijke naar het eeuwige.
Een klein woordje uitleg bij die drie aspecten en hoe ze verband houden met het doopsel.
We beleven ons geloof in kerkgemeenschap. Vandaar dat we liefst het doopsel toedienen tijdens een liturgische viering, waar de gemeenschap zo ruim mogelijk aan deelneemt. De geloofsgenoten zijn niet alleen getuige van ons engagement. Zij zullen ons ook bijstaan als dat nodig is, door gebed en concrete hulp. Ons geloof als vertrouwensrelatie met God wordt door veel anderen meegedragen. Is dat niet ook zo binnen het huwelijk? Het gaat natuurlijk eerst om twee mensen. Maar hoe intiem en persoonlijk ook, die twee personen hebben eigenlijk aan elkaar niet genoeg. Is het drama van veel koppels in deze coronaperiode niet precies dat ze teveel alleen op elkaar aangewezen zijn, zonder ruimer contact?
We zijn sociale wezens tot in onze intiemste contacten en tot in ons geloof!
De Verrezen Heer in wie ik op een heel persoonlijke manier geloof, is de Heer die zich openbaart in de kerkgemeenschap. Vandaar dat de Kerk garant staat voor de authenticiteit van mijn persoonlijk geloof.
Ik gaf als tweede punt aan dat ook de verrezen Jezus lichaam en geest is. Ons geloof is niet een puur geestelijk gebeuren. Het geloof zonder de werken is dood. Voor ons situeert de naastenliefde zich hier. En bijgevolg ook de zonde en de nood aan bekering. Ik kom er straks op terug.
Eerst iets over het derde aspect, namelijk dat we vertrekken vanuit het lichamelijke, vanuit de mens, vanuit de geschiedenis, om te komen tot het geestelijke … Hoe zouden wij geloven als we nooit gelovige mensen rondom ons hadden ontmoet? In de brieven die ik krijg van onze volwassen catechumenen en waarin ze vragen om gedoopt te mogen worden, treft me dat steeds opnieuw.
Meestal noemen ze mensen uit hun familie, uit hun vriendenkring of het feit dat christenen hen met liefde ontvangen hebben toen ze als vreemdeling aankwamen in ons land.
Ook bij zogezegde plotse bekeringen spelen er achteraf beschouwd steeds andere mensen mee. Vandaar het belang om als gelovige op onze beurt zelf getuige te zijn. Het woord “getuige” wordt in het evangelie van vandaag, helemaal op het einde van het evangelie van Lucas, voor het eerst gebruikt voor de leerlingen (v. 48). De bange leerlingen, die, van “verbijstering en schrik” (v. 37), niet wisten waar naartoe met hun tegenstrijdige gevoelens, worden uitgestuurd om getuigen te worden. Zij zullen na de komst van de Geest voor niets meer zullen terugschrikken.
Nu kom ik terug op de woorden van Jezus dat de Schriften “spreken (…) van de bekering der zonden in zijn Naam” (v. 47). Dit is een aspect dat wij misschien wat verdonkeremanen vandaag, omdat we liever niet spreken over zonde en bekering. Nochtans is het essentieel in Jezus’ Blijde boodschap. Ook Petrus beëindigde in de eerste lezing zijn toespraak tot het volk met de woorden: “Bekeert u dus en hebt berouw, opdat uw zonden worden uitgewist” (Hand 3, 19; ook Han 2, 38-41).
In onze moraliserende cultuur wordt zonde beschouwd als een schuld omdat men niet perfect is. Maar daar gaat het niet om. We hoeven niet perfect te zijn. We kunnen het onmogelijk zijn, omdat we wezens in evolutie zijn. Vandaar dat zonde geen toestand is die moet uitgewist worden. Zonde is de verkeerde richting uitgaan, weg van God, dus weg van het leven en weg van de liefde. Want God is liefde. Vandaar dat het doopsel niet de overgang betekent van schuldige onvolmaaktheid naar volmaaktheid.
Het doopsel is wel de overgang van dood naar leven. Het is bevrijding uit egoïsme, het alleen op zichzelf betrokken zijn. Bekering is opnieuw in relatie treden en beminnen.
Die overgang van dood naar leven doen we “in Christus”, Hij die ons is voorgegaan en de dood overwonnen heeft. Johannes doet over Hem de straffe uitspraak die ons zoveel vertrouwen zou schenken als we het maar geloofden, dat Hij (Jezus) “al onze zonden goedmaakt en niet alleen die van ons maar van de hele wereld” (1 Joh 2, 2). In de kracht van zijn Geest die ons in het doopsel gegeven wordt, gaan we hoe langer hoe meer leven als Jezus en op Hem gelijken. En dat heeft gevolgen voor ons sociaal leven en dus ook voor de maatschappij.
Misschien is het niet overbodig daar aan toe te voegen dat de overgang van dood naar leven – de overgang van egoïsme naar liefde – het genieten niet in de weg staat. Maar uit liefde kan men de andere wel boven zichzelf stellen. Uit liefde “vergeten we” onszelf. Dat heeft niets te maken met moralisme of onderdrukking. We zien dat niet alleen in heiligenlevens, maar ook in het leven van veel eenvoudige gelovigen die niet de publieke aandacht trekken. Zij beleven soms op een heroïsche manier, ook in onze coronaperiode, wat wij naastenliefde noemen. Zij getuigen van authentiek leven en authentieke vreugde, omdat ze beminnen. De Geest kan in iedereen werken. Hij doet het ook in niet-gelovigen. Gods gaven zijn gratis. Christenen zijn aangetrokken door het werk van de Geest in Jezus. Zij vinden daar hun kracht en hun vreugde.