Onderpastoor Octaaf De Clercq 100 jaar geleden geëxecuteerd
Samen met vijf andere personen werd eerwaarde heer Octaaf De Clercq, onderpastoor van Sint-Pieters-Buiten in Gent, aan de stedelijke schietbaan nabij de Martelaarslaan in Gent door de Duitse bezetter ter dood gebracht op beschuldiging van spionage.
Octaaf De Clercq werd geboren in Ledeberg op 4 juni 1873 als het dertiende van veertien kinderen van Eduard en Cordula De Bisschop. Zijn vader was een welgestelde landbouwer. In 1883 verhuisden zijn ouders naar Merelbeke in de Meerschwijk in het “Warandeken” langs de Hundelgemsesteenweg. Octaaf liep lagere school in Merelbeke, volgde nadien les aan het Sint-Lievenscollege in Gent en humaniora in het Sint-Barbaracollege in Gent. Hij vatte zijn priesteropleiding aan in het Kleinseminarie in Sint-Niklaas, Afdeling Filosofie, en kwam in september 1893 in het Grootseminarie in Gent om op 25 september 1896, nog voor zijn priesterwijding, benoemd te worden tot leraar aan het Sint-Lievenscollege in Gent. Op 19 december 1896 werd hij door monseigneur A. Stillemans tot priester gewijd in de Sint-Baafskathedraal. Op 17 september 1902 werd hij benoemd tot onderpastoor van de Sint-Pieters-Buitenparochie te Gent waar hij woonde in de Sint-Pieters-Aalststraat 88 samen met zijn moeder, die weduwe was, en één van zijn ongehuwde zusters die onderwijzeres was in Gentbrugge. Zijn broer Jozef was lange tijd gemeentesecretaris van Merelbeke terwijl nog twee andere zusters ook onderwijzeres waren in Gentbrugge. Als onderpastoor zette Octaaf De Clercq zich in voor de jeugd en was hij de grote bezieler van het Patronaat, waar hij zorgde voor gezonde ontspanning en godsdienstige vorming van de jonge mensen. Bij het uitbreken van Wereldoorlog I was hij vast besloten in dienst te treden als aalmoezenier en brancardier bij het Belgisch leger, maar de ouderdom van zijn moeder weerhield hem ervan om die stap te zetten. Anderzijds moedigde hij jonge mannen van zijn parochie aan om dienst te nemen in het Belgische leger.
Spionagenetwerk
Vrij vlug na de bezetting van ons land door de Duitse troepen ontstond een Belgisch spionagenetwerk dat samen met Frankrijk en Groot-Brittannië een gezamenlijk inlichtingenbureau oprichtte in Forth (Engeland), om de informatie van de verschillende inlichtingennetten te verzamelen. Op 1 augustus 1914 werd hiertoe kapitein-commandant Joseph Mage benoemd tot directeur van de “Sureté Militaire”. Hij vestigde zich in Clifton Gardens in Folkestone. Mage wilde op het vasteland diverse directies oprichten. De eerste directie had haar bureau in Vlissingen. Er waren tijdens de oorlog zowat 40 Belgische spionagenetwerken actief met meer dan 800 agenten. Binnen één netwerk waren gemiddeld ongeveer 20 personen werkzaam.
Alfred (Auguste) Algoet werd voor het uitbreken van de oorlog Eerste Wachtmeester bij de Rijkswacht in Sint-Kwintens-Lennik. In september 1914 vroeg de Belgische Generale Staf hem om over de vijandelijke troepenbeweging informatie te verzamelen. Bij het terugtrekken van het Belgische leger naar de kust bleef hij in bezet gebied achter. Algoet richtte te Kortrijk een spionagepost op. Hij verstopte telkens zijn informatie in een holle buis van zijn fiets, waardoor hij onopvallend in Vlissingen geraakte om van daaruit alles door te geven aan het Belgische leger achter de IJzer. Vanaf eind 1914 werd het echter bijzonder moeilijk om over de steeds meer bewaakte grens met Nederland te geraken.
Het Belgische leger richtte ondertussen diverse nieuwe inlichtingenafdelingen op. In de regio Gent en Kortrijk werkten drie diensten nauw samen met elkaar. Vooral spoorwegobservatie was belangrijk: het Duitse leger deed vrijwel alle verplaatsingen per spoor.
Alfred Algoet verplaatste in de loop van november 1914 zijn uitvalsbasis naar Oudenaarde, waar hij illegaal verbleef in het hotel Au Prince Albert. De afdeling draaide op volle toeren en Algoet kon het niet meer alleen bolwerken. Hij trok daarom in het voorjaar van 1915 naar Gent om er deel uit te maken van een groep die het centrum zou worden van de spionageactiviteiten.
In maart 1915 werd Arthur Herman het hoofd van de Belgische spionagedienst gevestigd in Nederland. Vanuit Gent brachten koeriers hun rapporten en berichten naar deze directie. Er werden steeds andere koeriers ingezet om geen argwaan te wekken bij de vijand. Eén van de koeriers was Pierre D’Herdt, een voormalige politieofficier en handelsvertegenwoordiger in Sint-Jans-Molenbeek. Vanuit Brussel bracht hij rapporten en informatie naar Vlissingen en van daaruit werd alles bezorgd in Folkestone. Op één van zijn tochten engageerde hij Gustaaf Mus, Wachtmeester bij de Belgische Rijkswacht. Die ontmoette in Gent Alfred Algoet die op zoek was naar een methode om zijn berichten vlotter het land uit te krijgen. Dit werd het begin van een samenwerking. Het netwerk groeide steeds verder en Gustaaf Mus nam de leiding van de Gentse groep, die meer dan 20 mensen telde. Ook de broer van Gustave Mus, Jacques Mus, kleermaker bij de Rijkswacht, behoorde tot de groep. In Gent ontmoetten de gebroeders Mus de familie Van de Sompele en via hen soldaat L. Van Staey, ondergedoken bij zijn ouders in de Steurstraat in afwachting dat hij zijn legereenheid via Nederland opnieuw zou vervoegen. Gustave Mus wist soldaat Van Staey ervan te overtuigen om in België te blijven en zich in te zetten voor de spionagedienst, intussen opgedeeld in vier afdelingen: Gent, Brugge, Kortrijk en Oudenaarde. Alle leden van de dienst hadden een eigen erkenningsnummer en de berichtgeving werd aan het Belgisch leger bezorgd via een mosselhandelaar, Van Muyl uit Vlissingen, die wekelijks naar Gent kwam met een lading mosselen tot aan de Muidebrug en op zijn terugweg de berichtgeving van de spionagedienst bezorgde aan de Belgische inlichtingendienst in Vlissingen.
Gustave Mus zocht in Gent een betrouwbaar adres waar de aangesloten leden van het netwerk hun informatie konden bezorgen en waar de koerier ze kon ophalen om ze via de mosselhandelaar naar Nederland over te brengen. Mevrouw Van de Sompele suggereerde aan G. Mus om contact op de nemen met Octaaf De Clercq, onderpastoor in Gent, Sint-Pieters-Buiten, haar biechtvader. De Clercq was in patriottistische middens bekend om zijn grote inzet om Belgische soldaten te helpen om uit bezet België via Nederland de geallieerde legers te vervoegen achter De IJzer, in Groot Brittannië en Frankrijk en ook om briefwisseling tussen soldaten en hun familie in de bezette gebieden te bezorgen.
Onderpastoorswoning
De Clercq ging begin 1915 in op de vraag van Gustaaf Mus. Hij kreeg als medewerker van de spionagedienst nr.145b toegewezen. Hij nam allerhande taken op zich: het maken van valse papieren en paspoorten, waarvoor hij authentiek materiaal nodig had. Daarbij werd hij geholpen door zijn kennissenkring, zoals brigadier Louis Poppe en politiecommissaris August Piron. Bloedverwanten in Merelbeke en een beeldhouwer hielpen hem bij het maken van valse Duitse stempels. De onderpastoorswoning in de Sint-Pietersaalststraat werd dé verbindingsplaats voor de leden van de spionagedienst. Onder impuls van G. Mus, hierin zwaar gesteund door Octaaf De Clercq, groeide de inlichtingendienst van Gent uit tot een voortrekkerspost en de 42-jarige onderpastoor De Clercq werd de belangrijkste agent van Mus. Bovendien bood de zolder van het onderpastoorshuis de kans om ongemerkt de treinen de observeren van de Duitse troepen die aan- en afreden in het Sint-Pietersstation.
In de loop van 1915 maakte De Clercq ook kennis met dokter August Mahy, die hij in het netwerk liet opnemen met als speciale opdracht informatie te verzamelen over de Duitse troepenbewegingen in de omgeving van het vliegveld van Sint-Denijs-Westrem. De Clercq zette ook alles op alles om samen met G. Mus informatie te verzamelen over de opstelling van de Duitse kanonnen, de munitiedepots en de vliegtuigloodsen. Samen trachtten zij ook geheime Duitse politieagenten te ontmaskeren, want die betekenden een voortdurend gevaar voor de spionagedienst.
De woning van De Clercq was de “brievenbus” van het netwerk, wat betekent dat andere medewerkers hun informatie over troepenvervoer, munitiedepots en troepenbewegingen binnenbrachten, terwijl anderen de informatie er kwamen ophalen om zo aan de Belgische legeroverheid te kunnen rapporteren. De Gentse inlichtingendienst besloot ook om over te gaan tot sabotage. Onderpastoor De Clercq speelde ook hierin een centrale rol. Door de verzamelde informatie lag het netwerk aan de basis van het verwarren van Duitse treinsignalen, de vernietiging van een waarnemingspost op het vliegveld van Sint-Denijs, het ontsporen van een trein op het viaduct van de Kortrijksesteenweg (december 1915). Van op de zolder van zijn woning bleef De Clercq zelf troepenbewegingen in het Sint-Pietersstation volgen.
Voor spionnen kenden de Duitsers geen genade. Zelfs in de eigen rangen werden hiervoor 48 doodvonnissen uitgesproken. Vanaf september 1914, wanneer de Duitse bezetting een feit was, begon de uitbouw van een eigen contraspionage-netwerk. In het Etappegebied ging de Geheime Feldpolizei aan de slag. Belgische collaborateurs werden in dienst genomen om andere burgers te ontmaskeren. Een van spionage verdachte gearresteerde wordt meestal eerst naar de “Kommandantur” of naar de “Strafabteilung” gebracht voor ondervraging door de Duitse politie. Daarna werd de verdachte naar de gevangenis overgebracht.
De Duitse contraspionage slaagde erin om te infiltreren in de afdeling van Gustaaf Mus. Volgens de notities van F. Claeys Bouuaert speelden daarbij Otto Reyckert of Reickert, van Duitse afkomst en gehuwd met een Belgische vrouw, afkomstig uit Angleur en wonende in de Voskenslaan te Gent een belangrijke rol in de Duitse contraspionage te Gent. Anderzijds bleek ook vast te staan dat de koerier P. (De) Muyl, de Nederlandse mosselhandelaar uit Philippine die per binnenschip tussen Gent en Terneuzen pendelde en de geheime berichten naar Vlissingen overbracht, een dubbelrol speelde en ook ten dienste van de Duitsers stond. Feit is dat de Duitsers op 28 maart 1916 Algoet arresteerden en opsloten in de gevangenis.
In maart 1916 ontmoette onderpastoor De Clercq Jan Van Severen, een schoenmaker die langs de Kortrijksesteenweg woonde en lid was van de Gentse inlichtingenafdeling. Van Severen wist via een Duitse onderofficier Krüger dat De Clercq geviseerd werd door de Duitse contraspionage. Alle bezwarende documenten van de spionage werden diezelfde avond nog door Van Severen weggehaald uit de onderpastorie in de Sint-Pietersaalststraat.
De arrestatie
Op 29 maart 1916 was onderpastoor De Clercq op bezoek in de pastorie van Sint-Coleta in Gent bij zijn collega onderpastoor Jozef Loof. Ook onderpastoor Hyacinth Lippens van de Sint-Paulusparochie was daarbij aanwezig. Lippens getuigde later dat Octaaf De Clercq zeer opgewonden was wegens informatie die hij had over acties van de Duitse bezetter. Omstreeks 16.45 u verlieten De Clercq en Lippens samen de pastorie van Sint-Coleta. Ze namen afscheid van elkaar ter hoogte van de Fortlaan.
Intussen was de Duitse politie omstreeks 15.00u binnengevallen in de onderpastorie van De Clercq. Op hun vraag waar onderpastoor De Clercq was, antwoordde moeder De Clercq dat hij in de pastorie van Sint-Coleta was samen met onderpastoors Loof en Lippens. Daarop vertrokken de Duitse politiemensen maar zij kwamen na een kwartier terug en arresteerden de 83-jarige moeder van de onderpastoor en zijn zus. Moeder De Clercq werd ondervraagd en men eiste van haar de namen van de personen die de voorbije week bij haar zoon op bezoek waren geweest, maar zij bleef het antwoord schuldig.
Omstreeks 17.30u kwam Octaaf De Clercq thuis en hij werd meteen door de Duitse politieagenten gegrepen en opgesloten in een kamer die uitgaf op de tuin van het huis. Daar werd hij meteen langdurig verhoord onder luid geschreeuw van de Duitse politie en er volgde een grondige huiszoeking waarbij evenwel geen enkel bezwarend document werd gevonden, enkel een aantal familiedocumenten en twee flesjes onzichtbare inkt.
Om 18.00 u werd er aangebeld door de niets vermoedende Gustaaf Mus, die werd opgepakt en in het salon aan de straatkant van de onderpastorie opgesloten. Hij slaagde er evenwel in te ontsnappen via de ramen aan de straatkant en geholpen door een zuster van het nabijgelegen klooster bleef hij onvindbaar voor de Duitsers, voorlopig althans. De Duitsers waren door die vlucht evenwel uiterst ontstemd. Gustaaf Mus werd daags nadien ingerekend toen hij niets vermoedend naar een afspraak bij de mosselhandelaar (De) Muyl op de Korenmarkt in Gent door de Duitse politie werd opgepakt.
Uiteindelijk werd Octaaf De Clercq op 29 maart 1916 omstreeks 21.00 u door de Duitse politie overgebracht naar de gevangenis in Gent onder begeleiding van twee politiemensen. Hij weigerde zijn soutane af te leggen. Daags nadien in de ochtend werden ook zijn moeder en zijn zuster opgepakt en naar de gevangenis overgebracht maar tegen de middag in vrijheid gesteld. De Clercq zelf werd in de gevangenis gedurende een aantal weken “op secreet” gezet.
Onderpastoor Lippens vernam de arrestatie op 30 maart in de vroege ochtend en verwittigde onmiddellijk een aantal vrienden en medewerkers van De Clercq. Van Severen verbrandde alle documenten die hij meegenomen had bij De Clercq. Toen men bij hem binnenviel waren alle bezwarende stukken vernietigd. Lippens trachtte ook via bemiddeling van een Duitsgezind Universiteitsprofessor van Gent aan een paspoort voor Brussel te geraken om zo bij de Nuntius om tussenkomst voor De Clercq bij de Duitse bezetter te pleiten.…maar zonder succes.
In de loop van de maand april 1916 had vicaris-generaal M. De Baets een onderhoud met generaal von Unger, Etappen-Inspecteur voor Gent. Daar trachtte hij namens het bisdom te bemiddelen voor De Clercq. Op 19 mei 1916 schreef bisschop A. Stillemans eveneens een brief aan von Unger en vroeg hem om een bijgevoegde brief te willen overmaken aan de hertog van Würtenberg waarin hij om een welwillende houding verzocht ten aanzien van De Clercq. Maar het antwoord van de Duitse Etappen-kommandant dd van 31 mei 1916 liet in korte bewoordingen weten dat enige tussenkomst op dat ogenblik onmogelijk was omdat er gewacht werd op de uitspraak van de rechtbank.
In de gevangenis van Gent werden intussen steeds meer agenten uit het Gentse netwerk opgesloten en met allerlei gegevens over elkaar geconfronteerd. Het was bijzonder moeilijk om niet te zwichten vooral wanneer ook familieleden in de ondervragingen betrokken werden en de beschuldigden vreesden voor hun welzijn. Zo leest men in de publicatie "Comment ils Meurent" dat de hoogbejaarde moeder van Octaaf De Clercq gedurende een hele voormiddag in maart op het binnenplein van de gevangenis gedwongen moest blijven staan, daar waar haar bekommerde zoon haar goed kon zien. De Clercq werd herhaaldelijk en met harde middelen, ook soms midden in de nacht ondervraagd. Men wilde dat hij de namen van andere leden van het netwerk verklikte. Hij bleef evenwel zwijgen.
Het proces
Jozef Braet, Octaaf De Clercq, Gustaaf Mus, Aloïs Windels, Aloïs Van Gheluwe en Alfred Algoet werden ten slotte op 28 juni 1916 door het Feldgericht der Mobilen Etappen-Kommandatur 257/VIII der 4Armee, ter dood veroordeeld. Advocaat van De Clercq was Meester Henri Boddaert, maar ondanks zijn inzet voor Octaaf De Clercq, zonder resultaat.
Daags na de veroordeling, op 29 juni 1916 kreeg Irenée Vandersypt, zoon van de zuster van Octaaf De Clercq en op dat ogenblik onderpastoor in Eeklo, toelating om zijn oom in de gevangenis te bezoeken. Vandersypt verzekerde zijn oom ervan dat zowel het bisdom als hij alle mogelijke initiatieven namen om voor hem gratie te bekomen en Vandersypt stelde zelf in naam van Octaaf De Clercq een gratieverzoek op. Op 8 augustus liet vicaris-generaal M. De Baets aan onderpastoor Vandersypt weten dat het gratieverzoek voor zijn oom werd ingewilligd. Op 10 augustus 1916 kreeg I. Vandersypt opnieuw toelating om zijn oom in de gevangenis te bezoeken en hij ontmoette er de familie van de andere veroordeelden J. Braet, A. Algoet en G. Mus wat hem sterkte in de overtuiging dat de doodstraf omgezet was in deportatie en gevangenis in Duitsland.
Wanneer een andere neef, Honoré Vandersypt, De Clercq bezocht, slaagde hij erin hem via een kurk een klein opgerold briefje mee te geven, waarop de volgende woorden stonden: “Honoré, als de familie groeit en ’t is een zoon, noem hem maar Octaaf Albert uit herinnering voor mij – Groeten aan vrouw en moeder – Bid voor Nonkel”.
Een derde broer, Aimé Vandersypt, wist blijkbaar wel dat de executie spoedig zou volgen, maar verzweeg het voor de familie. Toen hij op 11 augustus 1916 ’s morgens vroeg het huis verliet ging hij te communie en kwam nadien niet terug thuis. Daarop ging Irenée ongerust naar het bisdom en nadien naar het seminarie waar hij E.H. Louis Corné, priester van het bisdom Gent en aalmoezenier van de gevangenis van Gent ontmoette. Die vertelde hem het tragische nieuws dat die morgen omstreeks 6.00 u onderpastoor Octaaf de Clercq samen met de vijf andere terdoodveroordeelden geëxecuteerd werd op de stedelijke schietbaan.
De executie
De veroordeelden, Alfred Algoet, Joseph Braet, Gustaaf Mus, Aloïs Van Gheluwe en Aloïs Windels werden samen met onderpastoor Octaaf De Clercq op die 11de augustus in de vroege morgen met een kar overgebracht naar de “Tir Communal” (nu aan de Offerlaan), de plaats waar het leger en de burgerwacht voor de oorlog hun schietoefeningen hielden. Ze werden opgewacht door een grote groep soldaten. Gustaaf Mus en Octaaf De Clercq weigerden geblinddoekt te worden. De Clercq had zijn paternoster om de hals hangen. Na de executie werden de lijken snel weggevoerd.
De Clercq had in gevangenschap zelf de teksten voor zijn doodsprentje opgesteld en met klem gevraagd om niet in de ongewijde grond van de stedelijke begraafplaats begraven te worden.
Bij het overbrengen van de doodskist van De Clercq naar het Campo Santo, probeerde men zo weinig mogelijk aandacht te trekken. Enkel een paar in burger geklede soldaten verzorgden de begeleiding.
Bij de terechtstelling van een landgenoot waren zelden Belgen toegelaten. In het Etappengebied liet men enkel Duitse militairen toe. Meestal waren er 10 soldaten per ter dood veroordeelde en een aantal soldaten die kijklustigen moesten weren of de veroordeelden ter plaatse moesten brengen. Verder waren aanwezig: een aalmoezenier, de krijgsauditeur die het vonnis voorlas, een dokter om de dood vast te stellen, grafmakers die de lijken in kisten legden en begroeven. Zoals gebruikelijk werden de veroordelingen en de executies maar enkele uren nadien per affiche door de Duitse bezetter bekend gemaakt.
Uit het getuigenis van pastoor-deken emeritus Louis Vandevelde uit Gent, onderpastoor in Gent Sint-Pieters Buiten (1947-1980) blijkt dat er zich tussen 1918 en 1940 een gedenkplaat bevond op de gevel van de voormalige onderpastoorswoning van Octaaf de Clercq. Bij het begin van de Tweede Wereldoorlog werd die door de toenmalige pastoor weggehaald en in de buurt begraven. Tot vandaag is die gedenkplaat niet opgegraven.
Na de oorlog werd voor de rechtbank in Gent o.l.v. De Bie, substituut van de Procureur des Konings, een onderzoek geopend naar de betrokkenheid van de mosselhandelaar (De) Muyl bij het verraad van het spionagenetwerk aan de Duitse bezetter met de executies tot gevolg. Anderzijds bezorgde De Clercq aan zijn neef Aimé Vandersypt bij hem op bezoek in de gevangenis een briefje waarop hij schreef :” Ce n’est pas J. qui m’a trahi, mais certain O.R., 92 rue des Renardeaux”. Aimé Vandersypt bezorgde dit bericht aan onderpastoor H. Lippens die er als informatie aan toe voegde: “J. Jules, concierge du cercle ouvrier, hollandais, arrêté il y a quelque temps mais relaché depuis.”
En betreffende O.R voegde Lippens er aan toe: “ O.R. 92 rue des renardeaux ( paroisse de St. Pierre Alost) Quelques mois après, une personne de la rue des renardeaux vint me trouver et me remit un livret de mariage pour inscrire le baptême d’un des enfants: C’était celui de son voisin du nr 92. Je me mis en devoir de le transcrire. Voici: Richert Otto Jean, né à Riesenbürg ( Prussen Orientale) le 27 juin 1879 – fils de Jean en de Augusta Waezinski – et de Laborderie, Lambertine Marie Julienne, née à Angleur 20 nov 1884, domiciliée à Grivingée et y mariée le 5 mars 1908.
Enfants
Louis Otto né à Vilvorde 22-4-1910
Alice Adeline née à Namur 10-2-1911
3.Julien Henri Alfred né à Jambe 4-8-1914
Hedwige Anna Joseph Augusta née à Gand ne 19 aout 1916
Ne se trouve t’on pas là en présence d’un de ces nombreux agents qui étant proposés à préparer la guerre en Belgique en fournissant des documents sur les points stratégiques.
Graf
Na de oorlog wordt Octaaf de Clercq ontgraven en overgebracht naar het kerkhof van Merelbeke.
In het Liber Memorialis van de pastoor van Merelbeke lezen we: “Op zondag 10 augustus 1919 is het lichaam van E.H. Octaaf De Clercq overgebracht naar zijn graf in Merelbeke. Hij was door de ‘oorlogsrechtspraak’ ter dood veroordeeld en begraven op het kerkhof van Sint-Amandsberg. Deze plechtige overbrenging vond plaats onder een enorme belangstelling van parochianen als van mensen buiten de parochie die in massa de lijkstoet volgden. De volgende dag en terug onder een zeer grote toeloop van gelovigen van alle kanten is een plechtige dienst opgedragen door de Gentse bisschop Seghers die zelf de laatste ‘smeekbedes’ zong. De lijkrede werd gehouden door kanunnik Beeckman, de superior van het Klein Seminarie.”
Het graf van Octaaf De Clercq stond jaren lang onder de hoede van Arthur Van Daele en Marie Vansteenberge. Van Daele was bij het uitbreken van de oorlog hovenier bij het kasteel Léon Speltinck aan de Antwerpsesteenweg in Sint-Amandsberg. De kasteelheer vertrok bij het uitbreken van de oorlog met zijn familie naar Nederland, en de hovenier en zijn vrouw zorgden voor het kasteel. Ze ontvingen geregeld brieven uit Nederland die hen door een koerier werden bezorgd. Deze vrouw werkte ook voor het Gentse spionagenetwerk. Nadat Octaaf de Clercq was opgepakt, werd ook het echtpaar Van Daele-Vansteenberge gedurende een tiental dagen opgepakt voor spionage maar daarna vrijgelaten. Tijdens hun verblijf in de gevangenis vroeg De Clercq hen om zorg te dragen voor zijn graf. Nadat het echtpaar overleden was, zetten hun dochter en haar echtgenoot dit werk voort. Vandaag zijn alle concessionarissen overleden en heeft het gemeentebestuur van Merelbeke de zorg het graf van Octaaf De Clercq op zich genomen en het een grondige onderhoudsbeurt gegeven.
Biografische gegevens
Gustaaf Mus (Dudzele, 17 juli 1891 – Gent, 11 augustus 1916) was een Belgische spion die voor het vuurpeloton is gestorven. Hij was de jongste in een gezin van zeven kinderen. Zijn moeder Nathalie dreef een winkel/herberg en zijn vader Michiel was kleermaker. Gustaaf was een begenadigd wielrenner die op de piste zelfs tot de profs behoorde. Hij ging bij de Rijkswacht en was bij het uitbreken van WO I wachtmeester te paard. In de eerste oorlogsmaanden opereerde hij rond de frontlijn en viel hij in een Duitse hinderlaag te Landskouter (11 oktober). Hij belandde in een Engels ziekenhuis voor verzorging. Na zijn herstel gaf hij zich op bij majoor Mage voor de Belgische militaire inlichtingsdienst. Hij trad in dienst op 2 mei 1915 en keerde via Nederland terug naar het bezette België. Daar vervoegde hij een spionagenetwerk dat later de naam Ambulants et Gendarmes kreeg. Onder zijn impuls groeide het uit tot een operatie waarbij zo'n 120 personen betrokken waren. Ze smokkelden documenten via café In den handboog (Schelderode) over de grens tussen Zelzate en Sas van Gent naar het Belgische consulaat in Vlissingen, van waar ze hun weg vonden naar de Generale Staf in Folkestone. Ook sabotage behoorde tot hun activiteiten (ontregelen van spoorsignalisatie en ontsporen van treinen).[2] Zelf had Gustaaf de leiding over Oost- en West-Vlaanderen, zijn broer François (1887-1916) had Brabant en Henegouwen onder zijn hoede, en zijn andere broer Pierre was verbindingsagent.
Gustaaf had een uitvalsbasis in de onderpastorij van Octaaf De Clercq te Sint-Amandsberg. Daar werd hij op 30 maart 1916 aangehouden. Hij kon ontkomen, maar werd 's anderendaags opnieuw gevat op de Korenmarkt, waar hij had afgesproken met één van zijn koeriers. Hij werd opgesloten in de gevangenis van Gent en gefolterd. Ook vele andere kopstukken werden opgepakt, verklikt door een medekoerier. Na een kort proces kreeg hij de doodstraf wegens verspieding.[3] De executie vond plaats op 11 augustus in de gemeentelijke schietbaan van Gent. Daags voordien had hij een afscheidsbrief aan zijn moeder geschreven, geciteerd door Virginie Loveling in haar dagboek.
Joseph Aloïse Leon Marie Braet (Gent, 21 juni 1882 - 11 augustus 1916) was een Belgisch advocaat en spion tijdens de Eerste Wereldoorlog.
Braet volgde de humaniorarichting Latijn-Grieks aan het Gentse Sint-Barbaracollege, waarna hij aan de Facultés Universitaires Notre-Dame de la Paix zijn kandidatuur in de wijsbegeerte behaalde en vervolgens aan de Rijksuniversiteit Gent doctor in de rechten werd. Hij werd als advocaat actief aan de balie van de rechtbank van eerste aanleg te Oudenaarde.
Spoedig na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd Braet lid van een spionagenetwerk tegen de Duitse bezetter, de groep Ambulants-Gendarmes, die hoofdzakelijk in Gent en Kortrijk opereerde. Op 6 april 1916 werden echter achttien leden van dit netwerk gearresteerd, waaronder Braet zelf, toen hij thuiskwam van de rechtbank. Hij werd eerst in Kortrijk en vervolgens in Gent opgesloten. Op 28 juni werd hij ter dood veroordeeld, en tezamen met hem zijn helpers, met name Van Gheluwe, Windels, Octaaf De Clercq (onderpastoor), Algoet (rijkswachter) en mevrouw Wante. De executie werd op 11 augustus voltrokken op de schietbaan van Gent.
Postuum ontving hij onder andere de onderscheiding van Ridder in de Leopoldsorde en de insignia van de Orde van het Britse Rijk. Het Oudenaardse stadsbestuur wijzigde de naam van de voormalige Nieuwstraat in Joseph Braetstraat. Braet huwde in 1906 met Julia De Ruyte, met wie hij twee dochters kreeg.
Alfred Algoet - geboren op 06/07/1891 te Tiegem, gestorven op 11.08.1916 te Gent
Hij was begraven in Gent en herbegraven in Tiegem. Hij was wachtmeester, rijkswachter en onderofficier.
Hij organiseerde een spionagenetwerk. In een holle buis in zijn fiets smokkelde hij gegevens naar Nederland.
Zo kon hij 26 volgekrabbelde papiertjes uit de gevangenis smokkelen.
In Sint-Kwintens-Lennik waar hij werkte als rijkswachter werd een straat naar hem genoemd.
Hij had een broer en zes zussen.
LOOF Jeroom
Geboren te Kwaremont 02.02.1881. Priester gewijd te Gent 02.09.1906. Subregent O.-L.-Vrouwcollege te Oudenaarde 10.09.1906. Onderpastoor Gent, Sint-Coleta 16.09.1908. Onderpastoor Berlare 06.06.1916. Onderpastoor Sint-Laureins 20.07.1921. Pastoor Waterland 11.08.1932. Pastoor Wieze 08.02.1938. Gestorven in Wiezee 20.08.1951.
LIPPENS Hyacinthe
Geboren in Gent 13.11.1877. Priester gewijd te Gent 22.12.1900. Leraar Sint-Antoniuscollege te Ronse 23.04.1901. Onderpastoor Gent, Sint-Paulus 19.06.1905. Pastoor Astene 09.12.1925; Pastoor Sint-Amandsberg , Oude Bareel 26.04.1929. Pastoor Gent, Sint-Michiels 12.04.1937. Ontslag 27.10.1958. Gestorven in Gent 16.05.1967.
VANDERSYPT Irenée
Geboren te Gentbrugge 15.12.1885. Priester gewijd te Luik 20.04.1908. Leraar O.-L.-V. College te Oudenaarde 16.09.1909. Onderpastoor te Eeklo, Sint-Vincentius 20.08.1917. Pastoor te Zelzate 30.09.1933. Pastoor te Lotenhulle 03.09.1937. Ontslag 23.05.1962. Gestorven in Gent 06.04.1967.
CORNE Louis
Geboren te Bazel 29.03.1870. Priester gewijd te Gent 22.09.1894. Onderpastoor te Gent O.-L.-Vrouw Sint-Pieters 20.08.1986. Onderpastoor Gent, Sint-Baafs 19.10.1963. Aalmoezenier Gevangenis Gent 26.11.1908. Ontslag 04.03.1935. Gestorven in Gent 28.12.1936.
BIBLIOGRAFIE
Bisschoppelijk Archief Gent, Fonds Wereld Oorlog I, Dossier Octaaf De Clercq
K. ARNAUT en A. GOEMANS, Merelbeke in de Grote Oorlog. Merelbeke, 2014
J. VAN DER FRAENEN, Voor den kop geschoten. Executies van Belgische spionnen door de Duitse bezetter (1914-1918), Roeselare, 2009.
Gent, 11 augustus 2016
Kan. Ludo Collin
Bisschoppelijk archivaris