"Wij zijn door God geadopteerde kinderen." Catechese over de doop
Lourdes, donderdag 5 augustus 2021
Beste mensen,
De volgende twee jaar zullen we in ons bisdom een vorming aanvangen die voor iedereen bedoeld is. Het is geen catechese voor de catechumenen die zich voorbereiden op het doopsel, maar een vorming voor iedereen van ons, die al gedoopt is. Sinds mijn bisschopswijding heb ik een aantal volwassen catechumenen van ons bisdom een beetje beter leren kennen. Ik moet zeggen dat dit op mij een grote indruk maakt. Dat volwassenen vandaag, in de maatschappij zoals die nu is, de stap zetten naar het doopsel is toch indrukwekkend. Als ze dat doen betekent dat ook dat zij iets van ons, van de Kerk, verwachten. Zij beschouwen het geloof en de levenshouding die eruit voortvloeit niet als iets voor kinderen. Ze hebben trouwens een hele weg afgelegd, het catechumenaat, dat in verschillende fasen verloopt met tussentijdse vieringen. En dat plaatst ons voor een grote verantwoordelijkheid!
In welke mate getuigen wij op een volwassen wijze van ons christen zijn? En hoe beleven wij ons doopsel?
"Geadopteerde kinderen"
Hierover wil ik met jullie spreken: over gedoopt zijn. Ik zou vandaag graag het accent leggen op een bepaald aspect dat teveel over het hoofd gezien wordt, maar dat nochtans in de eerste eeuwen het meest in het licht werd gesteld: het doopsel maakt van ons door God geadopteerde kinderen.
Door het doopsel gaan we deel uitmaken van een nieuwe familie: de Kerk, de gemeenschap van christengelovigen. Want gedoopt zijn betekent niet alleen ten persoonlijke titel bevrijd worden van de macht van de zonde.
Het betekent ook dat we ons echt mogen beschouwen als zoon, als dochter van God en dat we ons op die manier gedragen. We maken allen deel uit van de familie van God.
Dat is geen ongebreidelde fantasie of iets sentimenteels. Het gaat integendeel om iets fundamenteels. Zijn we beschaamd om ervoor uit te komen? Paulus is het niet. Het is hem in de allereerste plaats te doen om het zoonschap van Jezus en ons eigen zoon/dochter-zijn. Hij leidt zijn brief aan de Romeinen als volgt in: “Het is de boodschap over (de) Zoon (van God), die naar het vlees is geboren uit het geslacht van David, die naar de heilige Geest is aangewezen als Zoon van God door Gods machtige daad, door zijn opstanding uit de doden, Jezus Christus, onze Heer?” (Rom 1, 3). Paulus herhaalt de uitdrukking “zoon van God” tot tweemaal toe. Daar is het hem om te doen.
Gered worden wil zeggen: zoon of dochter van God worden.
"Huisgenoten"
We maken dus deel uit van Gods familie. Paulus gebruikt het woord familie niet als dusdanig. Maar hij zegt wel dat we Gods “huisgenoten” (οἰκεῖοι) zijn (Ef 2, 19). Paulus was in zijn jonge tijd de vervolger van dat “huis”, van die gemeenschap. Maar op weg naar Damascus hoort hij: “Saul, Saul, waarom vervolgt ge Mij?”. Mij, dat is Jezus. Jezus vereenzelvigt zich hier dus met de gemeenschap, met de beginnende Kerk. De Kerk vervolgen is Jezus, God zelf vervolgen. God is in deze gemeenschap de Vader en wij worden erin opgenomen dankzij de menswording van zijn Zoon en concreet doen we dat door het doopsel.
Dit thema vinden we terug in de brief aan de Hebreeën, in hoofdstuk 2. We lezen bijvoorbeeld: “Hij [dat is Jezus] schaamt er Zich er niet voor hen (nl. zij die geheiligd worden) broeders te noemen” (Hebr 2, 11). En verder: “De kinderen van één familie hebben deel aan hetzelfde vlees en bloed (…) Vandaar dat Hij in alles aan zijn broeders gelijk moest worden… “(Hebr. 2, 14.17).
"Inwoning"
Voor Paulus kan een liefdesrelatie met Christus alleen maar groeien binnen de Kerk. De Kerk garandeert de authenticiteit van die relatie. En het doopsel is als het ware de eerste deur die toegang geeft tot de Kerk. Door het doopsel ontstaat er een wederzijdse “inwoning”: wij blijven (“wonen”) in Jezus en Hij blijft in ons, zoals Jezus zelf zegt in het evangelie van Johannes: “Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem” (Joh 6, 56). Datzelfde zinnetje doet begrijpen waarom het doopsel toegang geeft tot de eucharistie, wat natuurlijk in de volwassendoop duidelijker is dan in het doopsel van een baby. Die wederzijdse “inwoning” tussen Jezus en ons – Hij in Mij en Ik in Hem – moet vrucht dragen. Dat kan alleen maar als we ervoor zorgen dat het doopsel zich kan ontplooien in ons verdere leven. En daarvoor moeten we op Jezus geënt blijven: “Ik ben de wijnstok, gij de ranken. Wie in Mij blijft, zoals Ik in hem, die draagt veel vrucht, want los van Mij kunt gij niets” (Joh 15, 5)?
Vader
Ik zei dat we door het doopsel deel uitmaken van een familie waar God de Vader van is. God werd natuurlijk al Vader genoemd in het Oude Testament. Maar dat was eerder zelden: 17 keer (terwijl we 2600 keer de term God ontmoeten en 7000 maal de Heer). God wordt in de Kerk voortduren als Vader aangesproken. En het is maar door in de Kerk, door in de ‘Familie’ met God als Vader te leven dat we de redding van Jezus begrijpen. En dat we begrijpen wie wij zijn en wie God is.
We zijn allen broeders en zusters en we helpen elkaar om tot de Vader te komen. Alleen komen we er niet toe.
Kind van God
Voor ons klinkt de uitdrukking “kind van God zijn” misschien als een te gewaagde uitdrukking. Ook voor de eerste christenen was het in het begin ondenkbaar te spreken in termen van zoonschap of familie. Ze hebben er aan moeten wennen. Een ander gevaar is dat de uitdrukking een manier van spreken wordt die zo vertrouwd is dat dat we ons niet meer echt bewust zijn van de verrassende inhoud ervan. Kind van God zijn geeft ons nochtans een waardigheid die maakt dat de zonde ons ónwaardig wordt. Zonde is niet in de eerste plaats het niet beantwoorden aan bepaalde normen, maar niet leven in overeenstemming met een liefdesrelatie waartoe we nochtans uitverkozen zijn. Verkiezen we vandaag echt een hoger goed boven lagere goederen, diepgang boven banaliteit, onze Godsrelatie boven de zonde? De vraag werd al door Paulus gesteld!
Ons goddelijk zoonschap (of kindschap) door adoptie is het goede nieuws. Het behoort tot de kern van het Evangelie.
En dat is precies wat het doopsel realiseert. Het doopsel betekent dus niet in de eerste plaats de verlossing van het kwaad, van de zonde, maar deelhebben aan goddelijk zoonschap en dat beschouwen als ons hoogste goed. Het doel, het perspectief is helemaal positief.
Goddelijk zoonschap (en dochterschap) betekent: ‘vergoddelijking’. De Oosterse kerken hebben veel minder schrik dan wij om het zo te zeggen. Zij spreken van Theôsis. Ja: vergoddelijking. De heilige Athanasius heeft de gekende zin: “De Zoon van God is mens geworden, opdat wij God zouden worden”. Dit heeft Athanasius niet zomaar uitgevonden. Hij steunt daarvoor op wat Johannes zei in het begin van zijn evangelie: “Aan allen die Hem aanvaardden, aan hen die in zijn Naam geloven, gaf Hij het vermogen om kinderen van God te worden” (Joh 1, 12). Er is ook die heel sterke tekst van Paulus, die hij al bijna 40 jaar vroeger dan Johannes geschreven had: “Allen die zich laten leiden door de Geest van God, zijn kinderen van God. De geest die gij ontvangen hebt, is er niet een van slaafsheid, die u opnieuw vrees zou aanjagen. Gij hebt een geest van kindschap ontvangen, die ons doet uitroepen: Abba, Vader! De Geest zelf bevestigt het getuigenis van onze geest, dat wij kinderen zijn van God.” (Rom 8, 14-16). En om Paulus nog eens aan het woord te laten: Jezus is ons komen verlossen “opdat wij de rang van zonen zouden krijgen” (Ga 4, 5). Petrus noemt de christenen “deelnemers aan Gods eigen wezen” (2 P 1, 4). Hier vinden we weer uitdrukkelijker het thema van de vergoddelijking.
De kerkvaders zeiden dat, toen God de mens dacht te scheppen naar zijn beeld en gelijkenis, Hij naar zijn Zoon keek, de Christus die zou komen. Het gevolg daarvan is dat ook wij alleen maar zoon en dochter kunnen worden door naar Christus te kijken. Paulus zegt het: “Ikzelf leef niet meer, Christus is het die leeft in mij” (Gal 2, 20). Het grootste gevaar in het spirituele leven is dat we Jezus voor onszelf recupereren. Dan is niet Hij meer het centrum, maar wijzelf. Dan maken we van Jezus iemand naar ons eigen beeld.
En het is precies van dit egocentrisme dat het doopsel ons bevrijdt. We sterven aan onszelf om te leven “in Christus”.
Het doopsel van Jezus in de Jordaan
Ik zou al wat ik tot hiertoe zei in onze geest en in ons hart willen houden om over het doopsel te spreken. Laten we vertrekken vanuit de icoon van het doopsel van Jezus in de Jordaan. Ik hoop dat jullie de gelegenheid zullen krijgen om de orthodoxe doopkerk in het Oud-Begijnhof Sint-Elizabeth in Gent (in “the Holy Corner”) te bezoeken. Joris Van Ael heeft daar heel recent de fresco’s gerealiseerd. Boven de doopvont, centraal in de kapel, heeft hij de icoon van Jezus’ doopsel aangebracht. Die centrale icoon is omringd door twee oudtestamentische taferelen (de Doortocht door de Rode Zee en het verhaal van Jona) en door twee nieuwtestamentische taferelen (de genezing van de Blindgeborene en de ontmoeting met de Samaritaanse vrouw).
We zouden vanuit die groep iconen al een hele inleiding rond het doopsel kunnen geven. Ik wil mij hier beperken tot een paar punten rond het doopsel van Jezus. Mijn bedoeling is immers het zoonschap in het licht te stellen. Jezus staat naakt op uit het water: Hij komt eruit als de nieuwe Adam. En met Hem rijst ook een nieuwe mensheid op. Wat is er nieuw in het doopsel van Jezus? Wat onderscheidt zijn doopsel van dat van de andere mensen die zich door Johannes de Doper laten onderdompelen? In de eerste plaats het feit dat Jezus de Geest over zich ziet komen. De Geest rust op Jezus zoals hij ooit “over de oerzee het latente leven uitbroedde” (ik gebruik hier de woorden van Joris Van Ael). Het is die Geest die maakt dat Jezus ook als mens voortdurend tot de Vader gekeerd is. En ten tweede is er stem uit de hemel die zegt: “Dit is mijn Zoon, mijn veelgeliefde, in wie Ik welbehagen heb.” (Mt 3, 17). Bij Marcus en Lucas klinkt de stem nog directer tot Hem: “Gij zijt mijn Zoon…” (Mc 1, 11).
Als Jezus’ doopsel centraal staat in de orthodoxe doopkapel, dan is het ten eerste omdat de Geest ook tot ons komt en het leven in ons activeert. Ook wij zijn geroepen om voortdurend naar God – onze Vader – gekeerd te zijn. En ten tweede dat de woorden – je bent mijn geliefde zoon – ook tot ons gericht zijn.
Wat Jezus is, dat worden wij door het doopsel.
Initiatiesacrament
Het doopsel is het eerste initiatiesacrament. Het doopsel is dus echt een begin. Paus Franciscus zou willen dat we ons de datum van ons doopsel even goed herinneren als onze geboortedag. “Want, zegt hij, het is de datum van je nieuwe geboorte, de datum van het licht, de datum – vergeef mij het woord – dat we besmet werden met het licht van Christus”. Het doopsel is het eerste van de drie initiatiesacramenten. Het gaat over in het vormsel en in de eucharistie.
In onze hedendaagse cultuur wordt het doopsel soms herleid tot het vieren van het nieuwe leven. Het is dat natuurlijk ook. De geboorte van een kind is immers altijd iets ontroerends, iets groots. Het is een teken van hoop, want het leven gaat verder. Er komt een nieuw levend wezentje bij. En dat mag gevierd worden. Inderdaad. Maar in het christelijk doopsel gebeurt er veel meer! Er ontstaat in het doopsel een hechte band met God, die Vader is, Zoon en Geest. Die relatie met God is ons geschonken, om niet. Zoals we alle belangrijke dingen waarop we in ons leven verder kunnen bouwen krijgen. Ik denk aan de liefde van onze ouders, de taal en de cultuur in het algemeen. En ook het geloof. Dat is trouwens een argument ten voordele van de kinderdoop. We kiezen niet. We worden gekozen. En meteen zien we ook het belang dat we de riten niet zomaar improviseren of zelf uitvinden. Wat gegeven is komt van verder dan onszelf.
Initiatie betekent: in het geloof binnengeleid worden. Ik las de volgende mooie omschrijving: het is “door de gave van de heilige Geest en de vriendschap met Christus steeds weer (en steeds meer) verbondenheid zoeken met de Vader”. We lezen hier dat de oriëntatie naar de Vader gericht is, zoals een oude doxologie even duidelijk zegt: “Eer aan de Vader, door de Zoon, in de Geest”.
Het doopsel is dus niet alleen een vieren van het leven als dusdanig. Het is ook meer dan alleen een bekeringsritus.
De vraag is immers: Waarom en waartoe bekeren we ons? Tot wie bekeren we ons? We vinden de dubbele beweging goed uitgedrukt door Petrus in de Handelingen: “Bekeert u en ieder van u late zich dopen in de naam van Jezus Christustot vergeving van uw zonden. Dan zult gij als gave de heilige Geest ontvangen” (Hnd 2,38). De “vergeving van de zonde” betekent zichkeren tot de Vader; we doen het door de Zoon (vandaar het doopsel “in de naam van Jezus Christus”) en in de Geest, omdat we in het doopsel “de gave van de Geest ontvangen” die de Godsrelatie mogelijk maakt.
“De Kerk is de moederschoot. Door het doopsel is zij onze moeder” zegt paus Franciscus. Christus is onze broer. Hij is immers de “eerstgeborene onder vele broeders” (Rom 8, 29) en wij zijn geroepen om steeds meer aan Hem gelijkvormig te worden (id.). God is onze Vader. Vandaar dat op het einde van het doopsel, met de dopeling als nieuw lid in de familie, het Onze Vader gebeden wordt, het gebed van de gemeenschap van Gods kinderen.
Water, licht en olie
In de doopviering hebben drie elementen een bijzondere betekenis: water, licht en olie.
Levend Water
Water is op zich dubbelzinnig. Water kan verfrissend zijn en verkwikkend. Maar water kan ook vernietigen. We hebben nog allen de beelden van de overstromingen van de laatste weken in het geheugen.
Ik denk ook aan de betekenis die de Middellandse Zee heeft. Voor de enen een luxe vakantie met de Club Med. Voor veel vluchtelingen een geriskeerde overtocht. 1.130 migranten verdwenen of verdronken sinds het begin van het jaar. D.i. 130% meer dan vorig jaar in dezelfde periode. Paus Franciscus sprak van de grootste begraafplaats van Europa. We vinden die tegenstrijdige betekenis in de Bijbel terug in het verhaal van de doortocht door de Rode Zee. De Israëlieten stonden voor de zee en dat maakte hun verdere vlucht onmogelijk. Maar wat een plaats van vernieling had kunnen worden is een weg naar bevrijding geweest. Dit was voor de Israëlieten een overgang van het oude leven in Egypte naar het nieuwe met het perspectief op het Beloofde Land. God is de grote bevrijder. In plaats van een dodende kracht te zijn, hebben we levend water. Vandaar trouwens de praktijk sinds de tweede eeuw om te dopen door onderdompeling, in stromend water. Het is een beeld voor levend water.
Zuiverend water
Water betekent ook zuivering. Het is wassen en reinigen. Misschien denken wij vooral daaraan als we het over het doopsel hebben. We worden gezuiverd van zonde. We vinden inderdaad het element bekering in het doopsel en gaan naar een nieuw leven terug. We zullen dat aspect terugvinden in het ritueel van het water, dat we donderdag zullen meemaken bij de bron in de grot en het water in de baden. Boete en bekering behoren tot de boodschap van Maria in Lourdes. In de achtste verschijning van Maria aan Bernadette luidt de boodschap: “Boete, boete, boete! Bid voor de zondaars!” Maar waarvoor? Waartoe zich laten dopen? En zo kom ik terug op mijn hoofdthema van vandaag: in de Kerk opgenomen worden als kind van God. Het leven dat we in het doopsel krijgen is gemeenschap met God, die Vader is. We zullen die gemeenschap niet altijd even goed beleven en er soms van weg groeien of wegvluchten. We zullen nu en dan “kopje ondergaan” en ons kind-zijn niet beleven zoals het hoort. Maar het doopsel betekent dat we steeds opnieuw zullen verrijzen en de stem van de Vader horen die zegt: je bent mijn geliefde zoon/dochter. Ik citeer hier een heel mooi zinnetje van Joris Van Ael: “Het doopsel verbeeldt op ritueel-liturgische wijze hoe wij ‘geredde drenkelingen’ zijn en hoe sterven met Jezus uitmondt in verrijzenis”.
We zijn geredde drenkelingen, altijd maar opnieuw, zolang we leven.
In het doopsel is Jezus zelf het levende water. Denken we aan de ontmoeting met de Samaritaanse vrouw”: “wie van het water drinkt dat Ik hem zal geen, krijgt in eeuwigheid geen dorst meer; integendeel, het water dat Ik hem zal geven, zal in hem een waterbron worden, opborrelend tot eeuwig leven” (Joh 4, 14).
Licht
Zo komen wij tot het tweede element: het licht. Ons levensperspectief is dat we met de Vader verbonden worden. Maar wie leidt ons naar de Vader? Jezus, die het licht is, het licht van de wereld. Binnenkort (op 1 oktober) zullen we in de Sint-Baafskathedraal een muzikaal werk beluisteren, waaraan de componist, Kris Oelbrandt, de titel gegeven heeft: “het Leidende Lam”. Maar “leidende” wordt hier geschreven met korte “ei”. Jezus is het Lam dat door te lijden (met lange ‘ij’) onze bevrijder geworden en onze leider (met korte ‘ei’). Jezus komt dus tot ons als Paaslam, als verrezen Heer. Op het schilderij van Jan Van Eyck staat het Lam recht, op zijn vier poten, en het kijkt je aan met de blik van een overwinnaar. Ook in het muzikale werk zullen vier koren naar elkaar toe komen en rond het Lam – gesymboliseerd door de piano – één gemeenschap vormen.
Dat tijdens de doopselviering de doopkaars ontstoken wordt aan de paaskaars is geen bijkomend detail. Het is geen praktische oplossing omdat men geen lucifertjes bij heeft. De paaskaars verbeeldt de verrezen Heer. Wij zijn niet licht uit onszelf. Alleen Jezus is licht. Van Hem zegt Johannes in het begin van zijn evangelie: “Het ware Licht, dat iedere mens verlicht, kwam in de wereld” (Joh 1, 9) En Jezus zegt van zichzelf: “Als een licht ben ik in de wereld gekomen, opdat al wie in Mij gelooft, niet in de duisternis blijft” (Joh. 12, 46). Die paaskaars staat in de Kerk. Ze werd tijdens de gemeenschapsviering in de paasnacht aangestoken. Op dat licht dat Jezus is, kunnen wij dus geen beslag leggen en het doen branden op eigen initiatief. Het wordt door de Kerk aan ieder mens aangereikt, in de naam van Jezus. En we krijgen dat licht om het licht door te geven. Om op onze beurt licht te zijn voor onze medemensen. In de eerste eeuwen sprak men over het doopsel als over de verlichting. En de gedoopten werden “verlichten” genoemd.
Olie
Ten derde hebben we de olie, het chrisma. De olie verwijst naar de Heilige Geest. In het Oude Testament worden priesters, profeten en koningen gezalfd. Zij leiden elk op hun manier het volk. Maar door het doopsel is iedere christen priester, profeet en koning, om het volk Gods op te bouwen. De Geest woont in iedere gedoopte. Hij maakt van ons een volk van gezalfden. Het is trouwens als gemeenschap en niet als individuen dat we tempel van de Geest zijn. “Weet gij niet dat gij Gods tempel zijt en dat de Geest van God in u woont?” (1Kor 3, 16). Paulus spreekt over een tempel in het enkelvoud. Hij zegt niet: jullie zijn tempels (ieder op zich een tempel). Misschien geven we aan de Geest in ons leven een ruime plaats of, omgekeerd, te weinig plaats. Maar Hij is er altijd. We kunnen hem nooit volledig uitdoven. De vraag is dus niet: hoe kom ik tot de Geest? Maar: laat ik de Geest werken in mij? Kan zijn “olie” die ik in het doopsel ontvangen heb mijn “gaven” en talenten bevorderen in dienst van de Kerk en de wereld?
We zouden kunnen zeggen: toon ik het chrisma in mijn charisma?
Ook dat gebeurt niet eens voor altijd. De olie is daarom niet alleen het symbool van onuitwisbaarheid (olie op een steen krijg je niet meer uitgewist), maar ook van voortdurende vernieuwing (zoals het water voortdurende reiniging is en het licht een voortdurend overwinnen van het duister). Christen-zijn is immers een groeiproces. Door het doopsel sta je als het ware in de startblokken. Slechts op het einde van zijn leven kon Paulus zeggen: “Ik heb de goede strijd gestreden”. En strijden heeft hij zijn hele leven gedaan. Hij heeft ook voortdurend de strijd met zichzelf aangebonden. Het goede nieuws is dat geen enkele zonde – hoe groot ook – dat zegel, dat merkteken van de Geest, kan uitwissen. De Vader verlaat ons nooit. In zijn Zoon zijn we voor altijd kinderen van God (ook al breng ik goede vruchten voort, ook al ben ik de grootste misdadiger). Dat is het werk van de Geest. Wij kunnen God verlaten, maar Hij verloochent ons nooit.
Slot
In het doopsel gaat het dus fundamenteel om Godsontmoeting. Als we het verengen tot een rituele viering van het leven komen we niet tot het essentiële. Daarom wordt de dopeling of worden de ouders van het te dopen kindje ondervraagd. Om de ernst er niet van te vergeten antwoorden we in iedere paasnacht opnieuw op die vragen. En het is om het sterkere bewustzijn te bevorderen van de rijke betekenis van ons doopsel dat we vanaf september een traject van bezinning organiseren voor iedereen in ons bisdom. Leven we echt als gedoopte christenen? Of zijn we mensen die zich in het beste geval wel door het Evangelie laten inspireren, maar alleen voor zover we dat zelf kiezen en als het ons goed uitkomt? Nee, het woord “gedoopte” is niet alleen een voltooid deelwoord, maar eigenlijk een substantief in het heden. We weten dat we door het doopsel kinderen van God zijn. We moeten dat niet meer verdienen. Het is gewoon zo. We zijn bewoond door Gods Geest. Ook Hij is er altijd. Maar we kunnen onze Godsrelatie ons leven lang verbeteren. Ik hoop dat we allemaal deugd zullen hebben van de weg die samen gaan en dat de ontdekking van de diepe betekenis van ons doopsel ons enthousiasme geeft om echt als gedoopten te leven.
b. Lode