Op tocht in het OT #1 - Pelgrimspsalmen uit den vreemde
De pelgrimspsalmen (Psalmen 120–134) vormen een van de kleinere eenheden in het oudtestamentische boek Psalmen. Ze danken hun naam aan het Hebreeuwse opschrift dat boven deze psalmen prijkt: sjir ha-maalot, hetgeen men kan vertalen als ‘trappsalmen’, ‘liederen van het opgaan’, en in afgeleide betekenis ook bedevaartsliederen of pelgrimspsalmen.
Hef uw handen op naar het heiligdom en zegen de HEER. (Ps 134,2)
Pelgrims gebruikten deze liederen wanneer ze driemaal per jaar ‘opgingen naar’ Jeruzalem en er de ‘trappen’ van het tempelcomplex bestegen. Over deze verplichte driejaarlijkse bedevaart met bijhorende offergaven leest men bijvoorbeeld in Deuteronomium 16,16:
Driemaal per jaar moeten alle mannen dus voor de HEER, uw God, verschijnen op de plaats die hij zal kiezen: voor het feest van het Ongedesemde brood, het Wekenfeest en het Loofhuttenfeest.
Wanneer je de pelgrimspsalmen echter leest tegen de achtergrond van de turbulente geschiedenis van het Israëlitische volk, geven ze ook woorden aan een dieperliggende werkelijkheid.
Bevreemding
Veruit de grootste ramp die het Israëlitische volk is overkomen, is de val van het Zuidrijk Juda. Vanaf de zesde eeuw BCE voert men in verschillende stadia een groot deel van de bevolking in ballingschap naar Babylonië, velen vluchten naar Egypte en anderen blijven achter in een verwoeste stad. Psalm 120 bijvoorbeeld erkent de harde realiteit van bevreemding:
Ach, dat ik moet wonen in Mesech, ver van huis bij de tenten van Kedar. (Ps 120,5)
Niet alleen de hoofdstad van Juda, Jeruzalem, kwam ten val, maar ook de tempel werd verwoest. Deze tempel ervoeren de Israëlieten als de plek bij uitstek waar God op aarde zijn verblijfplaats heeft. De fysieke afstand van Jeruzalem en het verlies van de tempel creëerden bijgevolg ook een gelovige crisis.
Vele Israëlieten voelden zich afgescheiden van God of door Hem verlaten.
Immers, hoe kon God dit toelaten als Hij met hen begaan was?
Bemoediging
Net als het merendeel van de oudtestamentische literatuur, kan je de pelgrimspsalmen lezen als bemoedigingsteksten voor de Israëlieten die weggedreven werden uit hun land of het zelf moesten ontvluchten. De Israëlitische balling putte zijn hoop uit een terugkeer naar eigen land. Door terug te keren naar Jeruzalem zou men ook letterlijk terug dichter bij God komen en er zijn verblijfplaats – de tempel – herop kunnen bouwen.
Verheugd was ik toen ik hoorde: ‘Wij gaan naar het huis van de HEER’. (Ps 122,1)
Ook innerlijk moest de Israëlitische balling dus een hele weg afleggen om de verbondenheid met God te hernieuwen. Daarvan getuigen de vele smeekbeden in de pelgrimspsalmen.
- Wees genadig, HEER, wees ons genadig; wij worden veracht, meer dan te dragen is. (Ps 123,3)
- Keer ook nu ons lot, HEER, zoals u water doet weerkeren in de woestijn. (Ps 126,4)
- Uit de diepte roep ik tot u, HEER; HEER, hoor mijn stem (Ps 130,1-2)
Je hoeft vandaag geen balling te zijn om je een vreemdeling te voelen. Dat kan ook in eigen land. In je eigen huis zelfs. Maar er is ook hoop op een terugkeer uit den vreemde. Een weg die je misschien wel dichter dan ooit bij God brengt.
Wil je je samen met anderen verdiepen in enkele Psalmen? Schrijf je dan in voor een Leerhuis van de Bijbel in Antwerpen, Brugge, Brussel, Hasselt of Gent.