Op tocht in het OT #3 - Veertig jaren door de woestijn
Volgens de oudtestamentische boeken Exodus, Numeri en Deuteronomium trekken de Israëlieten na de uittocht uit Egypte veertig jaar lang door de woestijn onder leiding van Mozes. De bestemming die God reeds aan Abraham vooropstelde, hebben ze op dat moment nog steeds niet bereikt. Meer nog, telkens wanneer ze op bestemming denken te zijn, moeten ze hun tenten weer opbreken en verder trekken.
Gemor van de Israëlieten
De lange tocht stelt de Israëlieten herhaaldelijk op de proef wanneer er te weinig eten en drinken voorhanden zijn. Ze nemen het Mozes en God kwalijk hen niet in Egypte te hebben gelaten en komen in opstand. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de Israëlieten herhaaldelijk morren in de woestijnverhalen. De plaatsen Massa en Meriba danken hun naam zelfs aan het gemor van de Israëlieten, aldus het verhaal:
Mozes noemde die plaats Massa en Meriba, omdat de Israëlieten Mozes daar verwijten hadden gemaakt en omdat ze daar de HEER op de proef hadden gesteld door te vragen: ‘Is de HEER nu in ons midden of niet?’ (Ex 17,7)
Ook Gods geduld met zijn volk is niet oneindig. Herhaaldelijk ontsteekt hij in toorn om de ondankbaarheid die de Israëlieten uiten voor hun bevrijding uit de slavernij in Egypte. Hij laat hen echter niet in de steek.
Tien woorden ten leven
Meer nog, God besluit om een verbond met zijn volk te sluiten en wil hen leefregels aanreiken die hen kunnen helpen om zich naar God te blijven richten op hun levensweg. Mozes ontvangt deze ‘tien woorden’ van God op de berg Sinaï. Wanneer de Israëlieten deze goddelijke woorden navolgen, zullen ze zich op levengevende wegen begeven.
Terwijl Mozes op de berg is, maken de Israëlieten echter een beeld van een gouden stierkalf. Ze aanbidden dit beeld in plaats van vertrouwen te stellen in God. Wanneer Mozes dit ziet bij het afdalen van de berg, ontsteekt hij in woede en smijt hij de twee stenen platen waarop de tien woorden geschreven staan stuk.
Zo snel was u al afgeweken van de weg die de HEER u gewezen had. (Dt 9,16)
God als pelgrim?
Ondanks de – soms hevige – strubbelingen in de relatie tussen de Israëlieten en de HEER, blijft God zijn volk nabij. Meer nog, Hij trekt zelfs letterlijk met hen mee. Zo gaat Hij in verschillende gedaanten voor hen uit:
De HEER ging voor hen uit om hun de weg te wijzen, overdag in een wolkkolom, ’s nachts in een lichtende vuurzuil. Zo konden ze dag en nacht verder trekken. (Ex 13,21)
De woestijnverhalen brengen Gods aanwezigheid ook nog op een andere manier in beeld vanaf het moment dat Hij bij de Sinaï zijn tien woorden openbaart aan Mozes. De twee stenen platen met deze woorden bergt men immers op in de zogenoemde ‘ark van het verbond’. Wanneer de Israëlieten hun kamp opslaan, krijgt de ark zijn plek in een verplaatsbare tent voor aanbidding van de HEER. Eens ze weer opbreken, dragen ze de ark met zich mee.
Vanaf de berg van de HEER trokken zij drie dagen verder, terwijl de ark van het verbond van de HEER gedurende die drie dagen voor hen uit ging om een rustplaats te zoeken. (Nu 10,33)
De veertigjarige trektocht van de Israëlieten doorheen de woestijn symboliseert iets van de moeizaamheid die de pelgrim fysiek en/of spiritueel kan ervaren onderweg naar zijn bestemming. Ook ons dagelijkse leven is getekend door vallen en opstaan. De woestijnverhalen getuigen echter van het geloof dat God op de moeilijkste momenten ook het meest nabij is.