‘Ik heb maar één baas: de mens die zorg nodig heeft’
Rouwexpert Manu Keirse begeleidt sinds 2010 de Kerk bij aanpak misbruik
De vierdelige documentaire Godvergeten (Canvas) stelt seksueel misbruik in de Kerk aan de kaak via getuigenissen van overlevers. Manu Keirse is verantwoordelijk voor het beleid van de Kerk in de aanpak en preventie ervan. Samen blikken we terug op de afgelegde weg sinds 2010, de onthulling van misbruik door de toenmalige bisschop van Brugge.
MANU KEIRSE
- geboren in Brugge in 1946
- als student vrijwilliger op kankerafdeling
- klinisch psycholoog en arts
- expert rouwverwerking
- directeur patiëntenbegeleiding in UZ Gasthuisberg tot 2005
- kabinetschef Volksgezondheid (1999-2003)
Wat denkt u bij de aankondiging van de documentaire?
Mijn eerste bekommering gaat uit naar de getuigen zelf en wat ze hebben meegemaakt. Wat de Kerk ook sindsdien heeft gedaan om herstel en erkenning te brengen, je kan hun leed nooit ongedaan maken. Het is goed dat zij de kans krijgen hun verhaal te doen. Ik hoop dan ook vooral dat de documentaire ertoe kan bijdragen dat er overal gepast opgetreden wordt waar machtsmisbruik opduikt. Vandaag is dat minder dan vroeger het geval in de Kerk als wel in andere sectoren van de samenleving, eenvoudigweg omdat de Kerk niet meer diezelfde machtspositie heeft..
Bent u gehoord over uw werk door de documentairemakers?
Nee, ze kozen er naar eigen zeggen voor om enkel de slachtoffers aan het woord te laten. Daardoor krijgt de kijker geen beeld van de lessen die sinds 2010 getrokken zijn en dat vind ik wel jammer. Jaar op jaar publiceert de Interdiocesane Commissie ter bescherming van kinderen en jongeren een rapport over haar werking, met alle cijfers en de aard van de meldingen van dat jaar. Mede door de inzet van bisschoppen Johan Bonny en Guy Harpigny is er transparantie over de aanpak gekomen, maar als er iets constructiefs te vertellen valt, zien we de pers niet. Nu ja, het verleden valt niet goed te maken. Er was een ernstig machtsmisbruik in de kerk, net als in vele andere organisaties, maar voor de kerk weegt de aanklacht zwaarder door de morele normen die ze zelf stelde. Wat mij ook altijd erg raakt, is dat misbruik in een pastorale relatie ook het geloof van slachtoffers aantast. Naast de fysieke en psychische schade is er ook de spirituele schade. Juist daar waar je hoop zou kunnen putten, is een zwart gat geslagen.
Verwacht u een nieuwe stroom meldingen?
Het is nooit te laat voor mensen om naar buiten te komen met hun verhaal en erkenning te zoeken voor het onrecht dat hun is aangedaan. Ik hoop echt dat het meldpunt vermeld wordt in de documentaire. Daar bieden we een luisterend oor en verwijzen we waar mogelijk door naar justitie. Zo kregen we vorig jaar (juli ‘21 tot juni ‘22) nog 86 nieuwe meldingen. Als vorm van herstel vragen veruit de meeste slachtoffers een gesprek, soms met de verantwoordelijke van het bisdom of de congregatie waartoe de dader behoorde. Een kleinere groep vraagt begeleiding. Aan 28 van de 86 gevallen van de periode ‘21-’22 werd een financiële tegemoetkoming uitgekeerd. 13 gevallen werden doorverwezen naar justitie omdat de verjaring van de feiten niet duidelijk was of omdat de nog levende dader een risico zou kunnen vormen.
De media-aandacht confronteert overlevers telkens met hun trauma. Is dat niet dubbel?
Ik hoor slachtoffers daar wel eens over klagen, maar het helpt niet om over die pijn te zwijgen. Er bestaat niet zoiets als het ‘met succes verdringen van een trauma’. Er ligt alleen bevrijding in de erkenning, maar dat betekent nog niet dat het geen pijn meer doet.
Kunt u nog eens de weg schetsen die sinds 2010 is afgelegd door de kerk in België?
Zelf ben ik bij de aanpak en preventie van misbruik in de Kerk betrokken geraakt in oktober 2010, na Operatie Kelk met de huiszoeking in het aartsbisschoppelijk paleis en de inbeslagname van alle meldingen die intussen bij de Commissie Adriaenssens waren terechtgekomen. Dat laatste was voor veel slachtoffers, die na vaak tientallen jaren met hun verhaal naar buiten waren gekomen, een zware ontgoocheling. Door de inbeslagname van de dossiers hield ook de commissie op te bestaan. Toen de bisschoppen mij vroegen om hen te helpen een degelijk beleid uit te werken, heb ik niet lang getwijfeld.
Waarom niet?
Op dat moment werden de bisschoppen ondervraagd door de parlementaire commissie die het misbruik en jarenlang stilzwijgen in de Kerk onderzocht. Ik zag dat het hen menens was om een streep te trekken onder de taboesfeer van het verleden. Als klinisch psycholoog was ik al vaak met trauma’s van seksueel misbruik in aanraking gekomen. Ik kende de problematiek.Bovendien zag ik hoeveel verdriet er ook in de Kerk was vanwege de schandalen. De Kerk, dat zijn niet alleen de bisschoppen. Ik heb mezelf altijd deel gevoeld daarvan, net zoals veel andere mensen, die niet in het verdomhoekje moesten terechtkomen door de daden van enkelen. Het leek me een belangrijke taak om een degelijk beleid uit te werken voor de Belgische kerk naar aanpak en preventie toe.
Wat stond er als eerste op uw to do-lijst?
Rik Devillé ontmoeten, de priester die jarenlang in eenzaamheid had gestreden voor de rechten van de slachtoffers. Hij onthaalde me met een begrijpelijke dosis wantrouwen. Uiteindelijk is er een vertrouwensband ontstaan en waarderen de bisschoppen hem ook. In 2017 hielden we samen de eerste nationale herdenkingsdag voor slachtoffers in de basiliek van Koekelberg, een moment van verzoening.
Welke zijn de krachtlijnen van het kerkelijk beleid inzake misbruik?
Eerst en vooral kiest de Kerk volmondig de kant van het slachtoffer, in plaats van daders en imago te beschermen. Bovendien kiest ze voor volledige transparantie. Ten derde biedt ze alle mogelijke vormen van erkenning en herstel aan en kan het slachtoffer voor zichzelf de gewenste vorm van herstel bepalen. Daders werden voortaan correct aangepakt: niet als zondaars die er met een biecht vanaf komen, maar als plegers van misdaden – verjaard of niet – die een schuld in te lossen hebben. Een laatste krachtlijn is de preventie. Er werden diverse structuren opgericht. Eerst en vooral kwam er op vraag van de parlementaire commissie een arbitrage voor verjaarde en niet bewezen feiten. Die werd opgericht in de schoot van de Koning Boudewijn Stichting. Ze duurde twee jaar. Het eindrapport is nog altijd op Kerknet na te lezen. De Stichting Dignity kreeg de bevoegdheid om namens de Kerk beslissingen te nemen rond herstelmaatregelen zoals financiële tegemoetkomingen. In 2012 zag de Interdiocesane commissie voor de bescherming van kinderen en jongeren het licht, die onder meer de werking van een opvangpunt in elk bisdom coördineert. We publiceerden twee beleidsbrochures en jaarlijks een rapport over de werking. Ook die zijn op Kerknet te raadplegen. Ik maak me sterk dat de Belgische Kerk met dit alles adequater heeft opgetreden dan welke andere organisatie of bisschoppenconferentie ook.
U bent 77 intussen. Hoe lang wil u dit nog volhouden?
Goh, ik heb altijd graag gewerkt. Mijn vrouw zei eens: ‘Ik heb hem nooit zien vertrekken naar zijn werk. Hij heeft altijd zijn hobby gedaan.’ In mijn ogen heb ik altijd maar voor één baas gewerkt: de mens die nood had aan zorg. Ik denk dat ik dit blijf doen zolang het mogelijk blijft. In mijn laatste boek Anders leven pleit ik ervoor om het leven niet in te delen in leren, werken en rusten. Sommige mensen rusten uiteindelijk langer dan ze gewerkt hebben! Nee, ik wil me graag blijven inzetten voor de samenleving. Naast mijn werk voor Dignity geef ik nog zo’n 200 lezingen per jaar. Deze week trek ik nog naar Leuven, Zeist en Maastricht….
Dan was u wellicht toch een afwezige vader. Hoe kijkt u daarop terug?
Helaas wel, ja. Dat was een beetje typisch voor onze generatie, zeker? Vooral mijn zoon heeft daar destijds wel last van gehad. Dat zou ik vandaag toch anders doen, mocht het opnieuw kunnen. Maar iedereen is goed terechtgekomen. Van onze twee pleegkinderen, die bij ons kwamen op de leeftijd van 18 en 10, en onze twee eigen kinderen hebben we vandaag 9 kleinkinderen.
De drie leermeesters van Manu Keirse
1. Meester Six van het eerste studiejaar. Op de eerste dag van het schooljaar moesten we ons allemaal voorstellen, behalve één leerling.‘Elk jaar kies ik iemand uit om me te helpen. Daarom zit hij vooraan’, klonk het. De warmte waarmee de meester de zittenblijver voorstelde, vond ik prachtig, al begreep ik het pas later. In mijn ogen was die jongen de hulpmeester.
2. In de opleiding klinische psychologie was er een psychiater die nooit een patiënt afschreef en het onmogelijke voor hen deed, dokter Hoornaert. Later is hij hoofdgeneesheer geworden in Pittem.
3. In 1985 was ik op een congres over rouw in Jeruzalem. Daar hoorden we een getuigenis van een echtpaar. Beiden hadden ternauwernood Auschwitz overleefd en hun hele familie was door de nazi’s uitgemoord. Hun oudste zoon was omgekomen in de Zesdaagse Oorlog (1967) en toen enkele jaren later de politie aan hun deur stond, vreesden ze het ergste voor een van de twee jongere zonen. ‘Welke is het?’, vroegen ze. ‘Allebei.’ Te oud om opnieuw aan kinderen te beginnen, staken ze heel hun fortuin in een rouwbibliotheek die ze schonken aan de universiteit van Tel Aviv. Hun boodschap: als mensen meer zouden weten over rouw en verdriet, zou er minder oorlog zijn.