Buitengewoon sterk
Aantal leerlingen in katholiek buitengewoon onderwijs groeit
Dezer dagen organiseert Katholiek Onderwijs Vlaanderen in Oostende zijn driedaags colloquium Wat maakt buitengewoon onderwijs buitengewoon? Wat maakt buitengewoon onderwijs sterk onderwijs?. De nascholing richt zich tot een 110-tal directies buitengewoon basisonderwijs en een 75-tal directies buitengewoon secundair. Het katholiek onderwijs telt 1.151 leerlingen in het buitengewoon kleuteronderwijs (102 meer dan vorig schooljaar), 13.829 (plus 436) in het buitengewoon lager en 12.388 (plus 152) in het buitengewoon secundair.
„We organiseren die nascholing al ruim dertig jaar”, zegt Willy Claes, teamverantwoordelijke buitengewoon onderwijs (buo) in de Guimardstraat. „Sinds vier jaar doen we dat voor het buitengewoon basis- en secundair samen.” Wat maakt het buo dan tot sterk onderwijs? „We werken met een handelingsplanning”, zegt Willy Claes. „We starten vanuit de beginsituatie van onze leerling, enten daar onze ontwikkelingsdoelen op, werken onze didactiek en methodieken uit en passen er onze evaluatie op aan. Behalve in opleidingsvorm 4 in het buso waar de studierichtingen overeenstemmen met die van het gewoon voltijds secundair onderwijs, werken we niet met eindtermen en vaste leerplannen. Onze scholen kunnen keuzes maken op basis van de onderwijsbehoeften van hun leerlingen.”
„Daar durven wij iets meer dan in het gewoon onderwijs”, weet Veerle Verheyden. Zij is bezig aan haar vijfde jaar als directeur van de buso-school Sint-Janshof in Mechelen. „We proberen ook nauw samen te werken met de ouders. Dat ‘samen op pad gaan’ is een sterkte van het buitengewoon onderwijs. Ook als er stappen achteruit worden gedaan, benoemen we die en zoeken we een oplossing. In het gewoon onderwijs moet de hele groep vooruit, terwijl wij meer kunnen afstemmen op het individuele.”
Veerle Verheyden heeft altijd in het buitengewoon onderwijs gewerkt. „Ik wil het opnemen voor minderheden en jongeren die met een meer beladen rugzak door het leven gaan. Als samenleving hebben we een verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor hen. Daar vallen vele positieve dingen te rapen, worden kleine stapjes gewaardeerd en zie je leerlingen letterlijk en figuurlijk groeien.”
Een teer punt blijft de omkadering, geeft Willy Claes aan. „De verzwaring van de doelgroepen vraagt meer individueel gerichte ondersteuning, maar de omkadering groeit niet mee. Er is ook meer ruimte nodig om ons personeel nog meer te professionaliseren. Het budget voor nascholing ligt echter niet hoog.”
„We zijn ook nog te onbekend en onbekend maakt onbemind”, benadrukt Veerle Verheyden. „Leerlingen moeten nog altijd met een toegangskaartje binnenkomen. Daardoor komen sommige jongeren niet bij ons terecht, wat een gemiste kans is. Sommigen hebben een verkeerd toegangskaartje, met als gevolg dat we dan weer een heel traject moeten doorlopen om die leerling de juiste zorg te kunnen bieden. Dat vraagt enige tijd want we zijn aan veel regels gebonden.”
Verheyden ziet ook dat leerkrachten het moeilijk hebben. „Hun welbevinden is ook een verzuchting in het gewoon secundair. Het gaat niet zozeer om het praktisch-organisatorische van ‘ik vind geen mensen’, maar ik wil hen als directeur gemotiveerd houden, hen laten voelen dat ze ertoe doen en dat ze het nog allemaal kunnen dragen. Daar wil ik nog stappen doen om hen te ondersteunen en te coachen.”