
Dienaar van de Heer ~ de kracht van Gods Liefde
Dirk Boone is beleidsmedewerker bij de Zusters van Maria van Pittem, visitator en lid van het vicariaal team voor het Godgewijde leven in het bisdom Brugge en docent christelijke spiritualiteit.
- In een inleidend interview staat hij stil bij de laatste dagen van Jezus, het lied 'dienaar van de Heer' en het schilderij de Kruisafneming van Jheronimus Bosch
- Beluister de podcast (audio) Dienaar van de Heer ~ de kracht van Gods Liefde.
- Verstil bij het schilderij De Kruisdraging van Hieronymus Bosch
- Je kan ook de volledige uitgeschreven tekst hieronder lezen of downloaden.
#1 Interview Dirk Boone 'Dienaar van de Heer ~ de kracht van Gods Liefde'
#2 Podcast 'Dienaar van de Heer ~ de kracht van Gods Liefde'
Soundcloud
#3 Schilderij Kruisdraging Hieronymus Bosch

#4 Tekst 'Dienaar van de Heer ~ de kracht van Gods Liefde' (Dirk Boone)
In deze laatste week van de veertigdagentijd, de Goede Week, richten we onze blik helemaal op Jezus en op wat Hem allemaal overkomt. We hebben de voorbije weken beleefd als een tijd van bekering. Keer op keer werden we in de Schriftlezingen uitgenodigd en opgeroepen om ons te bekeren.
Maar naarmate de Goede Week nadert verschuift de aandacht van onszelf en onze bekering meer en meer naar Degene tot wie we ons bekeren en keren: Jezus van Nazaret. Deze week brengen we door in zijn gezelschap, we volgen Hem, we luisteren naar Hem, zien wat Hij doet en wat Hem overkomt.
Dit is geen tijd van veel woorden, van veel nadenken of willen begrijpen.
Immers, in deze dagen komen we dichter en dichter bij het geheim van Jezus’ leven, dat het geheim is van Gods onvoorstelbare liefde voor de mens, die in Hem zichtbaar wordt. En liefde laat zich niet begrijpen. De liefde is zonder waeromme, zegt Hadewijch; je kunt ze niet uitleggen, wel ervaren. Alleen wie liefheeft, wie bemind wordt, kent de liefde. Daarom, laten we ons in deze dagen eenvoudig open stellen zonder per se te willen begrijpen. We volgen Hem op zijn weg en laten ons raken door wat we zien en horen.
Wat in deze dagen opvalt als we naar Jezus kijken, is hoe Hij veranderd is deze week. Laat ons even terugblikken op de voorbije drie jaar van zijn publieke leven. We hebben daar Jezus leren kennen als iemand die bezield is met werkelijk goddelijke macht. Hij geneest mensen – ontelbare mensen –, bevrijdt hen van de duivelse machten en demonen die een mens in hun greep houden, ja, Hij doet zelfs doden opstaan (dochtertje van Jaïrus, Lazarus). Mensen hangen aan zijn lippen, ‘Hij spreekt met gezag,’ zegt men; echt, waarachtig gezag, niet de grootspraak van de theologen en schriftgeleerden. Mensen willen Hem zien, horen, aanraken. En wie met Hem in contact komt wordt een ander mens. De ontmoeting met Hem kan heel confronterend zijn, maar altijd wordt men er waarachtiger, vrijer, gelukkiger door (denk bv. aan de ontmoeting met Zacheüs of de vrouw met de bloedvloeiing…).
Maar in deze – laatste – dagen ontmoeten we een heel andere Jezus.
Hij doet geen wonderen meer, geneest niet meer, en Hij wordt steeds zwijgzamer. Geen gezagvolle woorden meer, geen verdediging tegenover Pilatus. Alle goddelijke macht is uit Hem weggevloeid en Hij wordt een fragiele, kwetsbare mens, een stil, zwijgend slachtoffer. Als het er op aankomt, wanneer Hij onterecht beschuldigd, gemarteld en terechtgesteld wordt, doet Hij helemaal niets. Hij laat zich “als een lam naar de slachtbank leiden,” staat er. De mensen bespotten Hem, en dagen Hem uit: als je werkelijk de Zoon van God bent, is dit het moment om het te bewijzen en uzelf te redden. Maar er gebeurt niets. Is dat nu de redder, de bevrijder, de verlosser, de heiland, de koning die we mogen verwachten en aan wie we ons kunnen toevertrouwen?
Jezus, die in zijn leven goddelijke macht heeft getoond, gaat afwijzing, verwerping, lijden en dood tegemoet, en juist dan gebruikt Hij zijn goddelijke macht niet. En je vraagt je af: wie was, wie is Hij toch? Is Hij werkelijk de Zoon van God?
Wat met Jezus gebeurt gaat in tegen wat we spontaan en ‘normaal’ van God zouden verwachten als we geconfronteerd worden met kwaad en schuld, met lijden en dood. We verwachten een almachtig ingrijpen, we vragen, we smeken er om, – maar er gebeurt niets. Waarom doet Hij niets? Waarom grijpt Hij niet in? In deze tijd klinken deze vragen wellicht nog luider dan anders. Het maakt ons opstandig en we gaan twijfelen, aan zijn bestaan, aan zijn werkzame aanwezigheid…
Maar laten we eerst even terugkeren naar het evangelie en wat er met Jezus gebeurt. Want, hoe paradoxaal het ook klinkt, deze laatste dagen van confrontatie met kwaad en geweld spreken ons van Gods eindeloze liefde voor de mens, voor elk van ons. Ze spreken ons van Gods almacht, ook al is daar voor de buitenstaander niets van te zien en gaat het in tegen wat wij van Gods ingrijpen zouden verwachten. Het gaat veel verder, veel dieper, is veel meer ingrijpend.
Enkele overwegingen hierover (geen ‘uitleg’, er valt niet uit te leggen!)
In het evangelie van Matteüs, hoofdstuk 8, vinden we naar mijn mening een belangrijke sleutelzin. Jezus heeft net zijn lange Bergrede uitgesproken (Mt 5-8) voor een grote menigte en Hij raakt bekend in heel de streek. Van alle kanten zoekt men Hem op en brengt men zieken bij Hem in de hoop dat Hij ze zal genezen. En dan lezen we:
“Toen de avond gevallen was, bracht men veel bezetenen bij Hem; Hij dreef door een woord de geesten uit en alle zieken genas Hij, opdat in vervulling zou gaan wat door de profeet Jesaja gezegd was: Hij heeft onze zwakheden weggenomen en onze ziekten heeft Hij gedragen” (Mt 8, 17).
Dat is toch wel een merkwaardige zin. Matteüs verbindt de genezingen van Jezus met een vers uit het Oude Testament, van de profeet Jesaja:
Hij heeft onze zwakheden weggenomen en onze ziekten heeft Hij gedragen.
Jezus brengt genezing, bevrijdt mensen van hun ziektes en kwalen, maar door mensen te genezen geraakt Hij precies zelf besmet door hun ziektes! ‘Hij heeft onze zwakheden weggenomen en onze ziekten heeft Hij gedragen.’ Er liepen veel genezers en wonderdoeners rond in die tijd. Maar Jezus is toch wel bijzonder. Hij doet meer dan gewoon ‘genezen’. Als Jezus geneest, blijft Hij zelf niet op afstand, als een soort wonderdoener die met een spectaculair gebaar het wonder verricht, maar er zelf helemaal buiten staat. Een ‘wonderbaarlijke genezing’ waarna Hij verder trekt en gaandeweg degene die Hij genezen heeft vergeet. Nee, de ontmoeting van Jezus met degene die Hij geneest blijft niet aan de oppervlakte. Jezus geraakt helemaal betrokken in het bestaan van wie Hij geneest. Met de genezing neemt Hij de kwaal en het kwaad van de ziekte op zich.
Het is Jezus er niet om te doen zomaar iemand te genezen. Zijn genezing is uitdrukking van iets veel dieper en meer ingrijpend, namelijk zijn oneindige liefde voor de mens, of beter: Gods liefde die in Hem zichtbaar wordt. Zover gaat Gods liefde die in Jezus zichtbaar wordt dat ze de ziekte en de kwaal op zich neemt. Dat klinkt onbegrijpelijk en misschien wel absurd in onze oren. Ons verstand kan er niet bij. Maar de liefde verstaat het wel. Zoals geliefden delen in elkaars pijn en ouders maar al te graag de ziekte van hun kind zouden overnemen als dat kon…
Jezus wil mensen ten diepste genezen en Hij laat zien dat dat verder gaat dan lichamelijke of psychische genezing – al zijn die natuurlijk een heel kostbaar goed. Maar wat een mens ten diepste geneest en leven geeft is zich bemind te weten, wie men ook is.
In Jezus breekt de kracht van Gods liefde door, die sterker is dan de kwade machten die een mens in hun greep houden, sterker zelfs dan de macht van de dood. Dat vieren we deze dagen.
Het is die liefde, die goddelijke liefde, die vrij en gelukkig maakt, die ‘gezond’ maakt; die mensen draagt doorheen het leven: in goede en kwade dagen, in ziekte en gezondheid, in armoede en rijkdom.
Het citaat uit Jesaja dat Matteüs aanhaalt, komt uit een van de zogenaamde Liederen van de dienaar van de Heer. Men noemt ze ook de liederen van de lijdende dienaar. Dat zijn vier liederen die precies in de liturgie van de Goede Week gelezen worden. De eerste christenen hebben in de dienaar die in deze liederen bezongen wordt de voorafbeelding van Jezus gezien.
Eerst kort iets over de context. Deze liederen komen uit het tweede Jesajaboek (er zijn er drie), dat de hoofdstukken 40 tot 55 beslaat en ook het ‘boek van de vertroosting’ wordt genoemd. Het is geschreven rond 550 voor Christus, tegen het einde van de ‘babylonische ballingschap’. Een volk is gedeporteerd naar een vreemd land, is losgerukt van het moederland, de eigen politieke orde, cultuur, architectuur, taal… tweederangsburgers zonder rechten, die moeten zien te overleven.
Te midden van die ellende, die al zolang duurt, klinken de liederen van de ‘Dienaar van de Heer’: Jesaja 42, 1-4 ; 49, 1-6 ; 50, 4-11 ; 52, 13-53, 12. De profeet kondigt er een mens aan – wie hij is weten we niet – die de miserie, de ellende, de vernedering, de minachting die de mensen moeten doorstaan, maar ook hun zondigheid en kwaad, op zich neemt en daardoor, door dit te ondergaan, – paradoxaal – vrede en genezing brengt voor iedereen.
De eerste christenen hebben in Jezus de dienaar van Jesaja herkend.
Daarom worden deze liederen gelezen in de liturgie van de Goede Week, op maandag, dinsdag, woensdag en vrijdag. Het derde lied wordt ook op Palmzondag gelezen.
Het citaat van Matteüs komt uit het vierde lied, dat op Goede Vrijdag wordt gelezen. Het is een indrukwekkende hymne van lijden, dood en verheerlijking. Een tekst om te lezen en te herlezen. Het lot van de ‘lijdende dienaar’ dat erin wordt bezongen, grijpt de toehoorder sterk aan; maar er staan ook choquerende dingen in, die we moeilijk kunnen plaatsen en weerstand oproepen. Ook die mogen we niet uit de weg gaan.
Laten we de tekst eerst beluisteren:
Het Lied van de lijdende dienaar
Zie, mijn dienaar zal slagen,
hij zal oprijzen en hoog,
zeer hoog verheven zijn.
Er was een tijd dat velen ontzet waren:
zijn verschijning was onmenselijk geschonden,
en zijn uiterlijk had niets meer van een mensenkind.
Maar eens zal hij vele volken opschrikken,
dan sluiten koningen hun mond vanwege hem,
omdat zij zien wat hun niet is verteld,
en begrijpen wat ze nooit hebben gehoord.
Wie heeft er geloofd in wat wij hebben gehoord?
Aan wie is de arm van de Heer getoond?
Als een jonge plant schoot hij recht omhoog,
als een wortel die in dorre grond ontkiemt.
Zijn uiterlijk noch zijn schoonheid waren het bekijken waard;
hij was geen verschijning die onze bewondering wekt.
Geminacht en gemeden werd hij door de mensen,
man van smarten, met ziekte vertrouwd,
een mens die zijn gezicht voor ons verbergt,
door ons geminacht en als niet de moeite waard beschouwd.
Hij heeft onze ziekten op zich genomen,
en onze smarten heeft hij gedragen;
wij echter beschouwden hem als een geslagene,
door God gekastijd en vernederd.
Hij werd doorstoken vanwege onze opstandigheid,
vanwege onze zonden werd hij gebroken.
Hij werd gestraft; ons bracht het vrede,
en dankzij zijn striemen is er genezing voor ons.
Wij allen zijn als schapen verloren gelopen,
en ieder van ons is eigen wegen gegaan;
maar de Heer heeft de schuld van ons allen op hem laten neerkomen.
Hij werd gefolterd, maar hij onderwierp zich;
hij heeft zijn mond niet geopend,
zoals een lam dat naar de slacht wordt geleid.
En zoals een schaap dat stom is voor zijn scheerders,
heeft hij zijn mond niet geopend.
Door een gewelddadig vonnis werd hij weggenomen;
wie denkt nog over zijn bestemming na?
Toch is hij uit het land van de levenden weggerukt,
geslagen vanwege de opstandigheid van mijn volk.
Men gaf hem een graf bij de boosdoeners,
en een laatste rustplaats bij de rijken,
hoewel hij geen onrecht heeft begaan
en er in zijn mond geen bedrog is geweest.
Maar het heeft de Heer behaagd hem ziek te maken en te breken.
Waarlijk, hij heeft zichzelf tot een zoenoffer gemaakt,
hij zal zijn nakomelingen mogen zien,
en lang blijven leven;
en wat de Heer behaagt zal door zijn hand slagen.
Vanwege het doorstane lijden zal hij het licht mogen zien en met kennis verzadigd worden.
Mijn dienstknecht zal zich een rechtvaardige tonen voor velen,
hun zonden laadt hij op zich.
Daarom geef Ik hem zijn deel te midden van de velen,
en samen met hun machthebbers verdeelt hij de buit,
omdat hij zijn leven gaf om te sterven,
en zich tot de opstandigen liet rekenen.
Hij had echter de zonde van velen op zich genomen
en kwam zo voor de opstandigen op.
(Jes 52, 13-53, 12)
In harde, schokkende woorden wordt een ontluisterend portret geschetst van een mens die van alle menselijkheid ontdaan is, nauwelijks nog een mens genoemd kan worden: zijn verschijning is onmenselijk geschonden, zijn uiterlijk heeft niets meer van een mensenkind, is het bekijken niet waard; hij verbergt zijn gezicht voor ons, wordt geminacht en gemeden door de mensen; een man van smarten, met ziekte vertrouwd, die wordt geslagen, gefolterd, doorstoken…
En waarom moet hij dat alles ondergaan? Niet omdat hij het zou verdiend hebben, omdat hij een zware misdaad heeft begaan en daarvoor zwaar gestraft moet worden. Nee, de tekst laat er geen twijfel over bestaan dat het hier gaat om iemand die totaal onschuldig is, een onschuldig slachtoffer, waarop alle mogelijke kwaad die een mens maar kan bedenken zich ontlaadt: “hoewel hij geen onrecht heeft begaan en er in zijn mond geen bedrog is geweest.”
Als we dan op zoek gaan naar de reden waarom dit alles moet gebeuren, worden ook wij, toehoorders, betrokken in deze tragische geschiedenis. Want wij zijn de reden waarom die dienaar deze onmenselijke behandeling moet ondergaan. Het gebeurt omwille van ons; onze ziekten, onze opstandigheid, zonden, schuld neemt hij op zich, en dat om ons vrede te brengen, voor onze redding: “Hij werd gestraft; ons bracht het vrede, en dankzij zijn striemen is er genezing voor ons.” En dat zonder dat we er om gevraagd hebben. Misschien zonder dat we ons ervan bewust zijn dat we redding nodig hebben.
En wat misschien nog het meest choqueert, is dat dat alles blijkbaar door God is gewild. De ‘dienaar van de Heer’, zo intiem met God verbonden, wordt door zijn eigen Heer ‘gebroken’. “De Heer heeft de schuld van ons allen op hem laten neerkomen” staat er, en: “Het heeft de Heer behaagd hem ziek te maken en hem te breken.” Dat zijn toch ondraaglijke woorden. Gaat God zo met zijn dienaar om? Kunnen wij in zo’n God geloven? We zullen naar Jezus moeten kijken om de juiste draagwijdte van die woorden te verstaan.
Maar het lied eindigt niet met de vernietiging van de dienaar. Deze ‘dienaar van de Heer’ zal omwille van de weg die hij is gegaan, bij zijn Heer worden opgenomen. Omwille van zijn lijden voor de anderen, omdat hij “de zonden van anderen op zich had geladen”, “zijn leven gaf om te sterven” zal hij ‘leven’: “Waarlijk, hij heeft zichzelf tot een zoenoffer gemaakt, hij zal zijn nakomelingen mogen zien en lang blijven leven.”
Het lijden en de dood van een onschuldige krijgt de waarde van een zoenoffer en wordt bron van rechtvaardiging en bevrijding voor allen.
Het laat ons verbouwereerd achter. Hier wordt inderdaad een verhaal verteld dat nooit is gehoord, zoals in het begin staat: “Eens zal hij vele volken opschrikken, dan sluiten koningen hun mond vanwege hem, omdat zij zien wat hun niet is verteld, en begrijpen wat ze nooit hebben gehoord.” “Wie heeft er geloofd in wat wij hebben gehoord?”
Je zal wel de frappante gelijkenis met het evangelie opgemerkt hebben. Deze liederen hebben de eerste christenen inderdaad geholpen om de betekenis van Jezus’ leven, zijn lijden en dood te verstaan en te verdiepen. Zoals gezegd neemt Matteüs zelfs enkele verzen uit het vierde lied letterlijk over. Wat de profeet Jesaja dicht in deze liederen – zo’n 550 jaar voor de geboorte van Jezus –, is in Jezus werkelijkheid geworden: Hij is de ware ‘dienaar van de Heer’, die het kwaad, de zonde, de schuld van allen op zich neemt en de macht ervan breekt. Voor ons. Vandaag, op Goede Vrijdag, lezen we hoe Hij door het wettige politieke en religieuze gezag veroordeeld wordt als Godslasteraar; Hij ondergaat de straf van een door God vervloekte en wordt terechtgesteld buiten de muren van de Heilige Stad.
Jezus, die Gods Zoon wordt genoemd en als geen ander deelt in Gods intimiteit, ondergaat precies dat wat de mens, wat mij van God afscheidt en verwijdert: kwaad, zonde, schuld, tot en met het kwaad van de dood. En waarom? Wat is zijn motivatie om die weg te gaan? Geen andere dan de liefde. Uit liefde voor de mens – voor mij – neemt Hij de liefdeloosheid op zich, tot Hij eraan sterft. Hij moet sterven omdat Hij liefheeft. De liefde – Gods liefde voor de mens – is de sleutel om het lied van Jesaja en het gewelddadig einde van Jezus’ leven te verstaan.
En precies hier toont zich de goddelijke macht. Wat beleefd wordt als een weg van kwaad, lijden en dood, wordt bron van nieuw leven. Dat is de ervaring van Jezus’ leerlingen. De weg van de liefde die Jezus gaat, en waar Hij doorheen gaat, en die voor een buitenstaander eindigt bij zijn gewelddadige dood, loopt in werkelijkheid uit op het ware leven, op ‘opstanding’. Jezus had zo lief dat de dood Hem niet kon vasthouden. De macht van het kwaad, de zonde, de dood is van binnenuit onschadelijk gemaakt, is overwonnen, de vernietigende spiraal is doorbroken, ook voor ons.
Dat is ons geloof. In die zekerheid mag ik leven.
Wie kan dat geloven? Wie kan het verstaan? Woorden, ideeën, mooie redeneringen schieten hier schromelijk tekort. Alleen de liefde zelf kan het ons leren.
“Waar het verstand buiten blijft, gaat de liefde binnen,” zegt Jan Van Ruubroec.
De liefde heeft haar eigen vorm van kennen, waar het verstand niet bij kan. Maar wie liefheeft, kan het geloven; wie liefheeft, verstaat het wel.
Mogen we in deze bijzondere dagen groeien in vriendschap met Jezus, en dankzij Hem groeien in vertrouwen dat het kwaad, de zonde, het lijden, de dood waarmee we geconfronteerd worden – vandaag voor veel mensen zo ongenadig –, niet het laatste woord hebben. Dat de macht ervan gebroken is. Dat de liefde sterker is dan de dood.
Overwegingen bij Kruisdraging - Hiëronimus Bosch (1450-1516)
Bij deze overwegingen ziet u een schilderij van Hieronimus Bosch. Het werk – een kruisdraging – dateert uit de eerste helft van de 16de eeuw en hangt in het Museum voor Schone Kunsten te Gent. Het is een schilderij om lang en stil naar te kijken, om te contempleren.
Ik nodig u uit om dit mooie werk van naderbij te bekijken.
Bosch heeft verschillende kruisdragingen geschilderd, waarvan deze toch wel de meest indrukwekkende is. We zien een chaos van koppen, geschilderd tegen een donkere achtergrond –, wat zich afspeelt in het uur van de duisternis. Karikaturale figuren, maskers bijna, uit een waanzinnige wereld. Lelijke gezichten, tandeloze monden, clownesk, lomp, dierlijk, bedreigend, zelfvoldaan, grotesk, …
Er zit heel veel beweging in het tafereel. Het lijkt wel een carnaval, met dit verschil dat niemand echt lacht. Uit het schilderij spreekt veeleer een toenemende spanning dan ontspanning. En ook niet alles is lelijkheid.
De wanorde in het tafereel is er alleen op het eerste gezicht. Ook al is er geen ruimtelijk perspectief, er is toch duidelijk een gewilde ordening, een organisatie van de ruimte.
De kruisbalk brengt een diagonaal binnen in het schilderij, die meteen de tegenovergestelde diagonaal oproept. De ruimte wordt daarmee onderverdeeld in verschillende ‘groepen’ van gezichten die – zeer bestudeerd – vanuit alle gezichtshoeken geportretteerd worden, zelfs van onderuit.
Wat onmiddellijk opvalt is die bijzondere hoed, die enkel uit licht lijkt te bestaan, als een “triangel van regenboogkleuren.” Wat is de bedoeling daarvan? We weten het niet. Maar wat we zien is dat die kleuren kwetsbare schoonheid binnenbrengen in de zwarte lelijkheid; en ook een vermoeden van een horizon die een zekere rust en ruimte geeft te midden van de benauwende drukte.
Laten we even de verschillende gezichten overlopen. Goed om weten is dat in die tijd de fysiognomica in de mode was, de leer van de fysio(g)nomie, die een overeenkomst zag tussen het innerlijke van de mens en diens uiterlijk. Aan het gelaat kan men het karakter en de moraliteit van de persoon aflezen, was de overtuiging. Het is ook de tijd dat men karikaturen begint te tekenen (Leonardo da Vinci, Albrecht Dürer).
De karakterkoppen die Bosch schildert tonen ondubbelzinnig wat in het hart de verschillende personages omgaat.
Beginnen we bij de soldaat rechts, die voorop loopt in de stoet; een helm als een roofvogel, met een veel te groot vizier dat hem belet verder te zien dan zijn neus lang is. Opgeblazen gezicht, gesprongen adertjes op de neus, te veel lichaam, te veel bloed, te zwaar, te zelfingenomen, ongevoelig voor het drama dat zich afspeelt. Hij gehoorzaamt zonder vragen te stellen en straalt een soort fierheid uit over wat hij doet: drie terdoodveroordeelden wegbrengen naar de plaats van executie.
Aan de andere kant van de regenboog een bijna dierlijke kop, met die open, gulzige mond, bolle tranerige ogen, die een dierlijk gebrul uitstoot. Een gebrul dat van diep komt, precies in het midden van het schilderij, vlakbij het serene gelaat van Jezus; als een toppunt van belediging, van godslastering.
Rechtsonder een groepje van vier zeer opgewonden personen, die in een soort dispuut verwikkeld zijn. Drie mannen rond een van de veroordeelden die met Jezus terechtgesteld zal worden (de zgn. slechte moordenaar). Ze genieten van de ellende van een ander en vinden er plezier in om de veroordeelde te tergen en reactie uit te lokken; want ze voelen zich veilig omdat de ander toch niets kan ondernemen. Kijk naar de sardonische lach, de uitpuilende ogen, de gekromde neus, de hoge neusvleugels, de geprononceerde tanden – als een roofdier dat klaar staat om te verscheuren. Uit alles spreekt agressie, wreedheid, boosaardigheid, haat.
Daartegenover staat de veroordeelde, alle spieren gespannen. Uit zijn gelaat spreekt angst en verbeten woede. De pupil in zijn oog is als een kogel die hij wil afvuren. Hij is als een dier in een kooi, dat moegetergd is en weet dat het onmogelijk kan ontsnappen.
De vierde man in het groepje, met de hoed van licht, is een vreemde en dubbelzinnige verschijning. Hij lijkt er buiten te staan en is er toch bij. Met gesloten ogen en een glimlach op het gelaat geniet hij blijkbaar van wat hij hoort; hij vindt heimelijk plezier in de ellende van een ander.
We gaan naar het tweetal rechtsboven. We zien het lijdzame gelaat van de tweede veroordeelde, de zgn. goede moordenaar, en helemaal rechts een uiterst agressief en opgewonden figuur, die lijkt op degenen die de slechte moordenaar bespotten. Maar deze heeft een tonsuur, wat wil zeggen dat hij een geestelijke is, tot de geestelijke stand behoort. Met zijn linkerhand wijst hij dreigend en beschuldigend naar de veroordeelde, die hij misschien alle mogelijke kwellingen van de hel voorspiegelt; maar zijn rechterhand ligt over de schouder van de arme man, wat een heel ongemakkelijk gevoel van hypocrisie geeft: de ene hand zalvend om de schouder, de andere beschuldigend en dreigend en zonder mededogen. Hij heeft de veroordeelde helemaal in zijn macht.
Tegenover hem in grijze, levenloze kleuren de ‘goede moordenaar’. Zijn halfgesloten ogen, lijkbleke kleur, platte haren stralen onmacht en passiviteit uit, misschien ook schuldbewustzijn: de zondaar die zijn zonde erkent.
Daarnaast een kop als een blok graniet. De muts van zwart velours, het rode kleed, het juweel wijzen op een vertegenwoordiger van de macht, een verdediger van de gevestigde orde, een wetsgeleerde of een magistraat. Het imposant profiel versterkt dat nog, met de massieve neus op de enorme vooruitstekende lippen, de misnoegde mond. Er spreekt macht, halsstarrigheid, hardheid, ongevoeligheid uit. Alles blokkeert, alles sluit zich in dit personage.
Links van hem een merkwaardig drietal. Vooraan het karakter van de éminent grise, misschien wel de echte beslisser. Zijn blik staart in de verte, vanuit de hoogte overschouwt hij wat er gebeurt. Ook uit zijn profiel spreekt beslistheid, autoriteit, macht, erop beducht om de orde te handhaven. De vreemde oorbeschermer en de stok waaraan kettingen, ringen en een kristallen bol hangen (uiterst links, bijna onzichtbaar in de duisternis) vinden we nog terug op schilderijen van Bosch. Ze zijn een teken van de joodse en priesterlijke autoriteit die Jezus veroordeelde.
In zijn schaduw staan twee mensen. De ene met de ogen gesloten en zelfgenoegzame aanblik. Het type van de toegewijde dienaar, die fier is dicht bij de machthebbers te staan. Met de zwaarwichtigheid van de vertrouweling, die de staatsgeheimen kent.
Naast hem iemand die uit het duister opdoemt, met een verwilderde, onrustige, fixerende blik; een blik van afgrijzen en verbijstering. Hij lijkt met stomheid geslagen, hij ziet het kwaad, de heftigheid ervan –, maar kan het toch niet laten om te blijven kijken en luisteren.
Linksonder vinden we enkele figuren verzameld rond Veronica. We zien een grijsaard met wit haar en rode hoed, een hand naar Jezus gericht. Hij is de enige op het schilderij die zich naar Jezus richt en Hem lijkt aan te spreken. Zijn gespannen gelaat drukt misprijzen en ontgoocheling tegelijk uit; alsof hij behoorde tot degenen die geloofden dat Jezus werkelijk het koninkrijk van Israël kwam herstellen. In elk geval trekt zijn houding de aandacht van zijn buur die met gespannen aandacht de verwijten aanhoort.
De ouderling vormt een soort van januskop met het portret van Veronica met de zweetdoek. Het is een van de gevoeligste punten van het schilderij. De ijle tint van het gelaat, de ingekeerde blik, de lichte, lichtgevende en transparante kleuren maken haar los van de andere personages. Ze staat er met afgewend hoofd, in zichzelf gekeerd, om wat ze met Jezus heeft meegemaakt te verinnerlijken, het zoals Maria in haar hart te bewaren. Het gelaat op de zweetdoek laat zichtbaar zien wat in het hart, en dat van elke christen, onuitwisbaar geprent staat: het beeld van Jezus, dat elke christen levend houdt die beseft dat God voor hem gestorven is.
De vrouw in de schaduw van Veronica intrigeert. Ze lijkt naar Veronica te kijken met een mengeling van nieuwsgierigheid en jaloezie, misschien ook wat boosaardig. Ze geeft een gemengde, verwarde aanblik, alsof ze een geheim wil doorgronden waar ze niet bij kan.
Het valt op dat naast een organisatie rond de diagonalen, de kunstenaar het werk ook horizontaal heeft opgedeeld. De onderste helft is druk bevolkt. De koppen zijn onderling sterk met elkaar verbonden en in elkaar verstrengeld, in een kluwen van emoties en passies. In de bovenste helft heerst een ander klimaat. Er is ruimte tussen de figuren, er is meer zwart. We zien minder spontane passies, meer hooghartigheid. De wereld van geestelijken, ambtenaren, beslissers, machthebbers.
Tenslotte centraal in het schilderij Jezus. Het serene gelaat van een zachte, verdrietige man, te midden van alle lelijkheid, agressie, boosaardigheid die hem omgeeft. Ondergedompeld in de anonieme massa van de zondaars. Wie goed kijkt ziet een traan in de rechterooghoek.
Zelf doet Hij niets. Geen verwijtende blik, geen verdediging, geen wrok. Het beeld van de lijdende dienaar, die het kwaad, het geweld, de zonde, de goddeloosheid, de ontspoorde hartstochten draagt; om ze van binnenuit onschadelijk te maken door zijn oneindige barmhartigheid, geduld, goddelijke zachtheid, liefde. Een kiem van hoop te midden van het geweld van de wereld.
Noch het lijden, noch het verdriet kunnen de zachtheid, de zachtmoedigheid op zijn gelaat verhinderen, dat zijn innerlijke schoonheid, de schoonheid van de liefde weerspiegelt.
Mogen wij allen deelhebben aan die schoonheid. Zalig Pasen.
(Voor deze overwegingen heb ik dankbaar gebruik gemaakt van het boek van: Jean-Marie Tézé, Au coeur de la violence, Jérôme Bosch, 1998)