Fladderen - Kolet Janssen [column]
Het begin van een nieuw jaar is altijd een beetje teleurstellend. De wereld ziet er op 1 januari niet anders uit dan op 31 december, ondanks al onze goede wensen.
Het regent nog altijd te veel. De kogels en bommen vliegen mensen om de oren. De aarde beeft en maakt brokken. De eenzelvige buurman duikt nog steeds weg in zijn sjaal als we hem tegenkomen.
In de kale boom die ik door het raam zie, zitten piepkleine vogeltjes. Tegen het licht kan ik niet onderscheiden wat voor vogeltjes het precies zijn. Ze fladderen er vrolijk op los en wippen van tak naar tak. Met evenveel energie als de vorige dagen, toen we nog in het oude jaar waren.
Ik wens het onszelf toe: dat we ook dit jaar van tak naar tak mogen fladderen.
Dat we onze levenskracht en moed behouden bij wat we ook meemaken. Dat we ons in elkaars gezelschap mogen koesteren. Dat we van tijd tot tijd vrolijk kwetteren. Dat we altijd iets vinden om ons druk over te maken. Dat we een veilige plek vinden als het donker wordt.
Op straat loopt een jongen die zijn hond uitlaat. Hij leunt voorover, tegen de strakke wind in. Dat is wat mensen doen als er tegenwind is: ze leunen voorover in het luchtledige, het gevaar tegemoet, met het hoofd vooruit. Ze laten zich niet wegblazen. Soms zoeken ze steun: arm in arm bij elkaar, achter een struik of een muurtje.
Maar ze geven niet op, ze gaan niet achteruit.
Wij mensen zijn een taai volkje. Met de veerkracht van de geest in ons hart, zijn we niet te kloppen. Mogen we die geest van zachtheid en dapperheid dit jaar oorverdovend luid laten klinken.