Godsdienst op school
”Op 7 september 2016 schreven we in deze rubriek: „Het klopt dat veel jongeren na de middelbare school bedroevend weinig kennis hebben van het christelijke geloof en van de katholieke Kerk. De kennis van verhalen en boodschappen uit het evangelie, het verloop van een eucharistieviering of de betekenis van de sacramenten is vaak gebrekkig. Dat moet beter kunnen.” De tijd van ‘beter kunnen’ lijkt aangebroken nu de Kerk het geactualiseerde leerplan voor rooms-katholieke godsdienst in het secundair onderwijs heeft voorgesteld.
„Godsdienst mag geen praatuurtje zijn, het is een leervak”, vatte mgr. Johan Bonny de doelstelling van het nieuwe plan samen. Dat is inderdaad het juiste uitgangspunt. Scholen hebben meerdere doelen, maar iets bijleren blijft uiteraard een prioriteit. Dat geldt voor elk vak, dus ook voor godsdienst. En uiteraard moeten leerlingen finaal persoonlijk aan de slag met de inhoud van dat vak, maar daartoe moeten ze eerst weten waarover het gaat.
Ooit bezocht ik in het gezelschap van een ervaren kunstenaar een tentoonstelling van jonge schilders. De kunstenaar berispte hen streng: „Jullie willen creatief en modern schilderen, maar jullie kennen de basisbeginselen van de schilderkunst niet. Leer die eerst en daarna kunnen jullie een persoonlijke stijl ontwikkelen.” De man had gelijk. Wie niet bereid is eerst noten te leren, wordt wellicht geen goede pianist. Zo is het ook met levensbeschouwing.
De drie basisdoelen van het leerplan zijn vanuit dat inzicht opgebouwd. De leerlingen moeten zich bewust zijn van het brede aanbod aan levensbeschouwing in onze samenleving, ze moeten het christelijke geloof kennen en in het bredere aanbod kunnen plaatsen en ze moeten zich bewust worden van het eigen levensbeschouwelijke profiel. Dat laatste is pas mogelijk als de eerste twee verworven zijn.
De [node:field_streamers:0] godsdienstlessen beogen dus niet jongeren te bekeren. Dat kan ook niet, omdat de jongeren zelf heel uiteenlopende profielen hebben, van katholiek over moslim of jood tot atheïst of simpelweg overtuigingloos. Die laatste groep is mogelijk de grootste en precies dat is jammer. Wie zonder levensbeschouwelijke overtuiging door het leven gaat, mist kansen om meer uit dat leven te halen.
Hoe zullen de leerlingen zelf reageren op een leerplan dat hun religieuze geletterdheid wil opkrikken? Naar mijn inschatting overwegend positief. Jongeren worden graag au sérieux genomen en dat betekent dus dat ze ook in de godsdienstles echt iets kunnen opsteken. Als catechist merk ik alvast dat onze vormelingen openstaan voor kennis van en inzicht in Kerk en religie. Pubers liggen natuurlijk wat sneller dwars dan lagereschoolkinderen, maar ook zij hebben finaal meer respect voor leerkrachten die hun vak beheersen en hun kennis met overtuiging doorgeven.
Daarmee belanden we bij de grootste uitdaging. De hervorming staat of valt met de leerkrachten die het vak godsdienst op het terrein geven. Niet enkel moeten ze de nodige kennis hebben, ze moeten geloofwaardig persoonlijk kunnen getuigen. Het onderwijslandschap is wat dat betreft zeer divers. Er zijn veel godsdienstleerkrachten die hun vak deskundig geven en er hun hart en ziel in leggen. Zij hebben vaak een levenslange invloed op hun leerlingen. Daarnaast zijn er ook die het vak geven uit noodzaak, terwijl ze misschien liever iets anders zouden doceren. Het wordt een uitdaging om ook hen mee te krijgen in de nieuwe aanpak. Wie zelf onverschilligheid uitstraalt, kan moeilijk een ander begeesteren.
Het vernieuwde leerplan geeft blijk van een verstandige en ambitieuze visie. De eerste, belangrijke stap is gezet. Nu moeten we op het terrein waarmaken wat op de tekentafel goed oogt.”
Reageren op dit artikel? Dat kan op www.kerkenleven.be