Een godsdienst zonder regels - Kolet Janssen [column]
Onlangs was ik te gast op een middelbare school voor een dag rond interlevensbeschouwelijke dialoog. Er waren vertegenwoordigers uitgenodigd van de meest uiteenlopende godsdiensten en levensovertuigingen, van humanisten tot aanhangers van het bahai-geloof. Om de beurt werden we gedurende 40 minuten losgelaten op een groep jongeren van een jaar of vijftien. Via een doorschuifsysteem kreeg elke klasgroep achtereenvolgens drie verschillende gasten in hun klas.
Ze hadden vragen voorbereid die ze aan alle ‘vertegenwoordigers’ stelden. Maar al meteen bleek dat de vragen niet echt pasten op de inhoud van mijn katholieke geloof.
‘Welke dingen mogen jullie niet eten? Welke kledingvoorschriften hebben jullie? Wanneer moeten jullie bidden?’
Ik had me aan scherpe vragen over misbruik in de Kerk verwacht, maar deze vragen bleken nog moeilijker te beantwoorden.
‘Wij mogen eigenlijk alles eten’, hoorde ik mezelf zeggen. Ik dacht nog even aan de drie uren die we heel vroeger moesten vasten voordat we ter communie gingen, maar wat had het voor zin om deze jongeren daarmee lastig te vallen, als ik het me zelf nauwelijks nog kon herinneren?
‘We hebben wel een vastenperiode, in de zes weken voor Pasen’, vertelde ik. ‘Maar dan proberen we vooral opnieuw naar de kern te gaan en los te komen van dingen waar we te veel tijd, energie of aandacht in stoppen. Dat kan bv. ook je gsm zijn, dan hou je een gsm-vasten. Iedereen mag daar zelf over nadenken.’ Ik keek rond naar de aandachtige gezichten en vroeg me af wat ze ervan begrepen. En of het in hun ogen wel een antwoord was op hun vraag.
‘Kledingvoorschriften zijn er ook niet. In abdijen en kloosters dragen paters en zusters wel vaak dezelfde kleding, waardoor je kunt zien dat ze een groep zijn. Maar verder niet…’ Weer staarden de gezichten me aan.
Wat was dat voor een godsdienst? Was het eigenlijk nog wel een godsdienst?
‘En bidden doen ze in die abdijen en kloosters ook op vaste tijdstippen samen’, legde ik uit. ‘Maar gewone katholieken kunnen dat altijd en overal doen. In de mis op zondag of gewoon thuis of onderweg.’ Ik maakte enthousiast reclame voor het schietgebedje, die kleine pijltjes die je als gelovige kunt afschieten op God, om wat je meemaakt in zijn handen te leggen. En ik vertelde hoe je daar anders van wordt, beetje bij beetje.
Alles wat je meemaakt in de handen van God leggen, dat is misschien wel de definitie van geloven.
Je leeft meestal ongeveer hetzelfde leven als de mensen om je heen. Maar door het bij God te leggen, zet je een luikje open dat je lucht geeft. Je kunt alles even zien in een perspectief dat het kader van je eigen leven, je eigen land en tijd, ver overschrijdt.
Hier en daar zag ik een jongere hard denken. Voor de invulblaadjes waren dit lastige antwoorden, maar misschien was het toch wel apart dat een godsdienst ook kon bestaan zonder al te strikte regels.
We kregen natuurlijk wel die ene regel, lastiger dan alle andere. ‘Hou van je naaste zoals van jezelf.’ En elke mens die je ontmoet, is je naaste. Met die regel ben je een leven lang zoet.