De klankschaal - Kolet Janssen [column]
Wij beginnen de bijeenkomsten van de kinderwoorddienst in een zijlokaal van onze kerk steevast met het aansteken van een kaars en het geluid van een soort klankschaal. De kinderen kennen het al.
De afspraak is dat iedereen de ogen sluit zolang je nog iets kunt horen.
De ogen mogen pas weer open als je helemaal niets meer hoort.
Meestal doen alle kinderen dat heel trouw mee. Ze proberen ingetogen zo lang mogelijk naar het geluid te luisteren, tot het in hun hoofd helemaal stil is. Waarna we in alle rust met ons verhaal kunnen beginnen.
Het was behoorlijk confronterend voor mij – en voor andere volwassen begeleiders – om te merken dat de kinderen soms ettelijke seconden langer geluid horen dan wij. Kinderoren horen scherper. Ons gehoor wordt er niet beter op als we ouder worden. Dat verschil zal ongetwijfeld nog toenemen.
Met mijn ogen al open kijk ik soms afgunstig naar de kinderen die duidelijk nog in de ban zijn van het geluid dat ze horen.
Voor mij is het er echt niet meer, hoezeer ik mijn oren ook spits. Ik geloof hen, want ik zie op hun gezichtjes dat ze luisteren naar iets dat ik niet kan horen. En zo deel ik toch een beetje in hun vervoering.
Soms denk ik dat iets dergelijks ook geldt voor de stem van God.
Vaak blijkt uit de reacties van de kinderen dat ze ook dat geluid sterker en duidelijker kunnen horen dan ik. Ook dan kijk en luister ik naar wat zij me vertellen. Zo brengen zij voor mij God vaak wat dichterbij.
Hoe ouder ik word, hoe meer ik besef dat we ook anderen nodig hebben om bij God te komen.