Klein maar fijn, columns van Bénédicte Lemmelijn
In september startte Bénédicte Lemmelijn het academiejaar als decaan van de faculteit Theologie en Religiewetenschappen. Daarnaast is de theologe ook lid van de Pauselijke Bijbelcommissie. Haar nieuwste boek Een ogenblik is nochtans geen theologisch hoogstandje, maar wel een bundeling kleine maar fijne columns, verschenen in Tertio en Basis.
Festina lente
Ik zit aan tafel. We eten in groep, maar in stilte. Ik kijk, eigenlijk wat dromerig, naar buiten. Maar het kijken zonder zien verandert. De grote, bijna ontzaglijke bomen, die hun takken wiegen tegen de achtergrond van een felblauwe zomerlucht, wekken mijn mijmering. Bewonderend sla ik hun gestadig bewegen gade. En plots besef ik hoe ontzettend veel tijd het hen gekost heeft om zo groot te worden, hoeveel mensen er al die tijd achteloos voorbij of onderdoor liepen. Ik bedenk hoe wonderlijk op dit moment minuscule celletjes elk van hun door wind bewogen blaadjes voeding brengen, en hoe dag na dag hun stammen jaarringen markeren.
Onverwacht zie ik nu eigenlijk alles in dat perspectief: het glas waaruit ik drink ontstond uit zand dat eeuwen meedraagt, de wijn erin had tijd nodig om te worden wie hij geworden is, de groenten op mijn bord deden er een seizoen over, het stukje kaas dat ik als vanzelfsprekend neem, moest rijpen; het simpele kommetje pudding had melk nodig van koeien die kalfden en suiker uit bieten die ook moesten groeien. En bij al deze processen was er bovendien veel creativiteit, veel inzet en veel vaardigheid nodig. Even verwonderd besef ik iets dat u misschien heel evident vindt: leven heeft tijd nodig; elke groei en iedere ontplooiing vraagt heel veel tijd en geduld.
Wie zijn wij dan toch, die aan dit alles haastig voorbij lopen, en er vaak niet letterlijk noch figuurlijk ook maar even bij stilstaan?
Wie zijn wij dat we denken dat we anders zouden zijn? Zijn we eigenlijk niet evenzeer intrinsiek deel van dit grote geheel dat zich langzaam maar zeker ontplooit en elke dag opnieuw en verder tot stand komt? En is het niet precies deze grotere werkelijkheid die het ons gunt om in alle dingen in aanraking te komen met Degene die haar draagt én oriënteert, die haar oorsprong en voleinding is, die voor en boven alles Liefde is?
En hoe komt het dan toch dat wij, schamele mensen, wellicht zelfs als enige wezens, altijd denken dat alles snel moet gaan? Zelfs liefst onmiddellijk. Al in 1971 schreef Robrecht Boudens een bescheiden boekje, getiteld: Wij die zo haastig leven. Het is er helaas niet beter op geworden! Ik las het pas nog: de vaststelling dat, in onze zichzelf voorbijlopende samenleving en wild molenwiekende economie, heel wat mensen al onrustig worden van de gedachte het rustig aan te moeten doen of juist nog onrustiger worden als ze proberen rustig te zijn. En welke gevolgen dit heeft, hoef ik u zelfs niet te schetsen. Wellicht hier in het Westen bovendien nog meer dan elders.
Ik heb het geluk tussen mensen van heel wat verschillende nationaliteiten te mogen leven en werken. Welnu, onze zuiderse medemensen stappen langzamer door de oude gangen van onze faculteit. En waar het smal is, bij het nemen van een hoek of op de trap, zie ik wel eens haastige noorderlingen ongedurig achter hen trappelen en bijna geërgerd proberen voorbij te raken. Alsof het ook maar iets verschil maakt als ze even later in dezelfde les zitten.
Misschien is het slechts voor één ding hoog tijd geworden: dat we ons haasten wat te vertragen.
Dat we ons ritme wat verlagen en wat meer in weerklank komen met de werkelijkheid die ons omringt: een ietsje trager stappen, een beetje langzamer rijden, een tikkeltje minder haastig koken, wat minder alleen ‘diagonaal’ lezen, wat aandachtiger kijken, een beetje echter leven wellicht. En ja, we moeten dat misschien opnieuw leren, maar we kunnen beginnen met ons trager te haasten. Festina lente, klonk het al vanouds, of in moderne woorden: terug op zoek naar balans. Geloof me, het maakt een wereld van verschil en het maakt een verschil voor de wereld.
Kleine goedheid
Het klinkt als een cliché, maar u heeft het vast even sterk als ik gemerkt: de tijd vliegt! Het is al bijna een maand geleden dat de schoolpoort weer open zwaaide, en het lijkt alsof het nooit anders was. Ritme, routine, taken en zorg: het is allemaal terug aan de orde van de dag. Maar vanmorgen lijkt het wel alsof de zomer nog even ontsnapt en al- les overgiet met een goud gerijpt licht, dat de hevigheid en de hitte van juli en augustus als jeugdig geweld achter zich laat, en alles tooit in een wijsheid die bezadigd warm en behaaglijk neerdaalt. En er valt me nog meer schoonheid te beurt. De wereld lijkt even weer héél in het tafereel dat ik graag met u deel. Achter het stuur van de wagen, op weg naar de les, komt er onverwacht iets heel moois op mijn pad.
Ik rijd door een smalle straat met aan weerszijden rijhuizen en auto’s die geparkeerd staan tegen de stoeprand aan de kant waar ik rijd. In de tegengestelde richting komt me een wagen tegemoet. Ik wacht dus even achter de geparkeerde wagen die mijn rijbaan bezet. En dan bemerk ik plots beweging. Een klein stukje vóór de plek waar ik stop, staat één van de voordeuren open. Er staat een jonge mama op straat, druk doende om een buggy te openen.
Op de drie trapjes, van het huis naar beneden tot op de stoep, zie ik twee allerschattigste wezentjes elkaars hulpeloosheid dragen.
Het zijn twee zusjes, overduidelijk. Ze hebben allebei van die zachte appelshampoo-haartjes die licht krullen en zich niet laten vangen in een elastiekje, al is het nog zo kleurig. De wind, die ze even koestert, speelt er doorheen. Het ene meisje lijkt een jaar of vijf; het andere is nog wat jonger. Aan het kleine, bonte rugzakje dat het mini-dametje draagt, leid ik af dat ze wellicht aan haar eerste schooldagen toe is, hooguit drie jaar dus. Allebei zijn ze fleurig gekleed en zonder twijfel vertolken ze in de motiefjes op hun jasje een wereld die allerliefst is. Aan de zorg van de mama te zien, lijkt die ook niet zo veraf. Méér nog, in de liefdevolle zorg om elkaar, komt hij ook mij even tegemoet.
Heel behoedzaam houdt het oudste zusje de hand van het jongere vast.
Met lieflijke woordjes die ik enkel aflees van haar bezorgd gezicht, leidt ze haar zusje naar beneden. Van het voetje tot haar knie- holte haalt ze amper de hoogte van de traptrede; het zijn dus reuzetrappen. Maar zij die het allemaal – nog niet zo lang geleden – ook moest leren, toont de weg. Met vanzelfsprekende zorg en even evident geduld helpt ze haar zusje de trappen af. Ze holt haar niet voorbij; ze duwt haar niet opzij; ze roept geen ongeduld. Niets van dat alles. Zacht en teder nodigt ze uit om de stap te wagen, het kleine knuistje veilig in het hare. Tree per tree, drie keer, tot ze beneden de haven bereikt in de buggy die mama intussen open heeft.
Niemand keek ervan op. Zelfs niemand keek ernaar. Er gebeurde niets bijzonders; veeleer letterlijk iets alledaags. Inderdaad, iets heel gewoons, zal u zeggen. Dat is het wellicht ook, maar doorheen dat ge- wone schemert een wereld waarin goedheid eerst komt. Een wereld waarin kleine mensen groots zijn, ook al zal geen enkele krant het u vandaag vertellen.
Meer lezen? Bestel Bénédicte Lemmelijn, Een ogenblik, Halewijn, Antwerpen, 2022.