De langste maand
Hoe kan het dat de dagen juist het langste duren als ze zo kort zijn dat het bijna altijd donker is? Ergens klopt er dan toch iets niet?
Zoals elk jaar is januari een maand zonder einde en zonder hoop. Een beetje zoals het gevoel dat je kunt hebben in het vierde middelbaar, met nog eindeloos veel schooljaren op dezelfde stomme school voor de boeg en niks leuks in het verschiet. Of zoals voor mensen met een drukke baan een dinsdag voelt in een werkweek, met de vrijheid van het weekend alweer bijna vergeten en nog dagenlang geen nieuwe verpozing in zicht.
We omringen ons met troost: geurige thee, een goed boek, opbeurend gezelschap.
We kopen een bloesje in de solden. We gaan naar buiten als de zon schijnt en negeren de bijtende kou. Of we lopen door de wind en de regen rond de vijver met als halfslachtig motto dat er geen slecht weer bestaat, alleen foute kleren.
Het helpt niet. We hebben meer licht en meer lucht nodig, meer onbezorgdheid vooral. En die valt er in januari niet veel te rapen. Daarvoor gaan er te veel mensen dood in deze maand. Mensen die er dus niet meer zullen zijn, ook niet als de lente komt.
Elk jaar nemen we meer gemis mee uit de winter. Ook daar worden we stram en star van.
We moeten nog door karnaval en door de vasten heen voordat we kunnen verrijzen. Het lijkt elk jaar moeizamer te gaan. We hebben wat hulp nodig om te ontdooien uit onze winterslaap. Een beetje licht en warmte om ons weer open en toegankelijk te maken. Om ons opnieuw te laten vertrouwen op het leven en zijn onverwoestbaarheid.
Misschien met een God die ook ons tot leven roept, zoals hij dat elke dag met de hele schepping doet.
Ergens aan de verre horizon schuifelt februari dichterbij. Met hier en daar een bloemetje of een bijna uitbottend takje. Het is nog even wachten. Maar het komt, ooit.