Pasen door de ogen van Maria ~ Elien Loobuyck
Het is de derde dag sinds Jezus’ kruisdood. Ik heb amper geslapen de voorbije nachten. De vreselijke gebeurtenissen blijven zich voor mijn ogen afspelen. Ik zit in een nachtmerrie, één waaruit ik niet ontwaak. Over de wereld lijkt een sluier van droefheid te hangen.
Jeruzalem is leeg, even leeg als de blikken van Jezus’ vrienden...
Meerdere leerlingen kwamen bij me langs. ’s Nachts, heel stil en voorzichtig, om zeker niet door de Joden gezien te worden. Petrus huilde bitter. Hij vertelde me dat Hij Jezus verloochend had, tot driemaal toe. En dat mijn Zoon hem daarna met pijn doch liefde had aangekeken. Ja, díe blik van mijn Zoon ken ik zó goed. Ogen die overlopen van barmhartigheid. Ik heb Petrus vastgenomen, hem door Zijn haren gestreken. Ja, Jezus heeft hem vergeven. Hij heeft Petrus altijd graag gezien, en ik weet zeker dat Hij nog steeds van hem houdt.
‘Ach, wie ben je toch, mijn Zoon, dat Je zó kan beminnen? Wie ben Je toch, mijn Zoon, dat Je zó kan vergeven?’
Ik kniel neer bij een kleed van mijn Zoon. Ik heb het altijd bij me sinds Hij ons huis in Nazareth verlaten heeft. Ik raak het aan, ik ruik eraan. De tranen stromen over mijn wangen.
Mijn jongen, mijn lieve Zoon, waar ben Je? Ik zoek Je. Zoals ik Je eens heb gezocht toen je twaalf jaar was. Ik zoek Je, maar ditmaal vind ik Je niet. Je bent niet in de tempel. Ik zoek Je in de straten van Jeruzalem. Ik zoek Je in de sporen van Je bloed. Ik zie Je gezicht voor mij, geslagen, bebloed, beschimpt.
Ik voel hoe een zwaard opnieuw mijn hart doorboort. Het snijdt nog even scherp als drie dagen geleden. Toen kon ik bijna niet meer ademen. Ik bad om kracht, om moed. Ik wilde sterk zijn.
Sterk zijn zoals Jij. Sterk zijn vóór Jou. Ik wilde liefhebben, vergeven, alles geven, mét Jou.
Zoveel vernederingen, zoveel lijden... En toch zag ik iets moois in Je gemartelde, verminkte gezicht en lichaam. Een licht en liefde waarvan de stralen verder reikten dan de haat en het kwaad rondom Jou. Er ging ook een nederige waardigheid van Je uit, die Simon, de honderdman en zovele anderen onthutste.
Ik druk het kledingstuk tegen mijn lippen. Nee, ik zal niet wanhopen. Ik wil niet wanhopen. Heeft de engel mij niet beloofd dat Jezus voor eeuwig Koning zou zijn? Heeft hij niet gezegd dat voor God niets onmogelijk is? Kan Hij die zijn Zoon in mijn schoot legde, dan ook niet ...?
Mamaatje! Een stem trekt me weg uit mijn overpeinzingen. Jezus, zo noemde mijn Jezus me.... Mijn Jezus, mijn lieve Zoon... Mamaatje! Droom ik? Zijn stem klinkt zo dichtbij. Zo echt... Ik draai me om. Jesjoea!, roep ik uit. Ik druk beide handen tegen mijn mond, kan even niet bewegen. Ik staar Hem aan, aanschouw Hem van top tot teen. Hij is mooier en stralender dan ooit. Lieve mama! Hij strekt zijn armen naar me uit. De stijfheid verdwijnt.
Ik loop Hem tegemoet, voel hoe Hij me in Zijn armen neemt, me tegen Zijn goddelijk hart drukt.
Mijn Zoon. Ik wil Hem niet loslaten. Niet nóg eens. Na een paar minuten legt Hij Zijn handen op mijn schouders. Hij kijkt me aan met Zijn hemelse, bruine ogen. Mama, dankjewel om bij Me onder het kruis te staan. Bedankt dat je samen met Mij de beker hebt gedronken. Deze overwinning op de dood en het kwaad is van Ons allebei, van Ons samen. Ik glimlach, neem Zijn gezicht in mijn handen. Draag zorg nu voor Mijn leerlingen. Ze hebben een Moeder nodig. Velen die Me zullen willen leren kennen, zullen naar jou toekomen. Wees een Moeder voor hen, zoals je het bent geweest voor Mij. Ik knik terwijl Hij naar me toe buigt en me een kus geeft op mijn voorhoofd. Wanneer ik mijn ogen terug opsla, is Hij weg. Even plots verdwenen als Hij gekomen was.
Ik veeg mijn tranen af. Tot voor kort tranen van diepe droefenis, nu van onmetelijke vreugde. Mijn Zoon leeft!
Het hartverscheurende tafereel van mijn ontmenselijkte Jezus maakt plaats voor een nieuw beeld op mijn netvlies. Een veel bekoorlijker beeld: mijn Zoon in zijn volle glorie. Mijn hart jubelt van vreugde. Zoals eens 33 jaar geleden, in de bergen van Judea. Ja, God herinnert zich Zijn barmhartigheid. Toen, nu en altijd!
Ik hoor voetstappen. Ze komen mijn richting uit. Maria, Maria! De deur vliegt open. Johannes, Petrus en Maria van Magdala verschijnen in het deurgat. Maria! We moeten je iets vertellen!’ Hun voordien zo vermoeide, wanhopige gezichten stralen nu van blijdschap. Zouden ze Hem ook gezien hebben?!