Selectief solidair?
Valt het u ook op dat de solidariteit met Oekraïense vluchtelingen in ons land – op dit moment toch – groter is dan met vluchtelingen uit Syrië, Afghanistan of Eritrea? Sommige mensen en organisaties ergeren zich eraan. Zijn we selectief in onze solidariteit? Of zelfs racistisch? Moeten we precies even solidair zijn met alle mensen ter wereld, waar ze ook vandaan komen?
Het vaakst gehoorde antwoord luidt dat het normaal is dat we makkelijker solidair zijn met mensen die dichterbij wonen of meer op ons lijken. Daar schuilt wellicht een stuk waarheid in. Als u in de krant leest dat er in uw straat een dodelijk ongeval plaatsvond, raakt dat u meer dan wanneer er honderd kilometer verderop een ongeval was, in een stad of straat die u niet kent. Nabijheid creëert een band. We hebben meer het gevoel dat we betrokken partij zijn, dat het ons ook had kunnen overkomen, wanneer het om de hoek gebeurde.
Toch volstaat dat niet als verklaring. Zo dichtbij ligt Oekraïne nu ook weer niet. De meesten onder ons zijn er nooit geweest en lagen tot voor kort niet wakker van wat er gebeurde. Dan duikt een tweede bewering op: de solidariteit is groter omdat Oekraïners meer op ons lijken. Ze zijn Europeanen, hebben dezelfde huidskleur, zijn ook christelijk. Misschien speelt dat mee. Nochtans bleek in het recente verleden dat negatieve gevoelens net zo goed opdoken tegenover Oost-Europese migranten als tegenover mensen uit Afrika of Azië. Kijk maar naar de Brexit, die er vooral kwam uit ongenoegen tegenover Oost-Europese arbeidskrachten.
De immer pientere auteur Tom Naegels suggereerde in een opiniestuk in De Standaard een derde reden, wellicht de meest accurate. De oorlog in Oekraïne is eenvoudig te begrijpen. Een groot en machtig land (Rusland) is met militair geweld een kleiner land (Oekraïne) binnengevallen. De daders zijn duidelijk, de slachtoffers ook. Bovendien verweren de Oekraïners zich buitengewoon [node:field_streamers:0] heldhaftig. Heroïsche slachtoffers, daarmee kunnen we ons makkelijk identificeren. Terwijl de mannen in hun land blijven om er te strijden, vangen wij vrouwen en kinderen op. Dat is helder. We hebben het gevoel dat deze vluchtelingen het echt verdienen om te worden geholpen, terwijl andere vluchtelingen al snel het etiket ‘gelukszoekers’ opgeplakt krijgen.
Wat moeten we daar nu mee? Vooreerst mogen we blij zijn met de grote solidariteit met Oekraïense vluchtelingen. In ons Dossier (bladzijde 8-9) ontdekt u bijvoorbeeld wat de diverse christelijke gemeenschappen in ons land – katholieken, orthodoxen, protestanten – zoal doen. Hartverwarmend. Laten we die naastenliefde vooral niet neerhalen met het argument dat niet iedereen kan rekenen op zo’n grote solidariteit. Elke mens die wordt geholpen, is een goede zaak, zelfs als er elders mensen zijn die niet of minder worden geholpen. De weegschaal is geen goed instrument om barmhartigheid naar waarde te schatten.
Dat belet niet dat de oorlog in Oekraïne een goede gelegenheid is om na te denken over solidariteit in het algemeen. Het klopt dat we niet elke vluchteling ter wereld kunnen opvangen, of dat er regels bestaan die bepalen wie verblijfsrecht kan krijgen en wie niet. Toch zouden we ons als christenen moeten hoeden voor hardvochtigheid. Laten we alsjeblief geen enkele medemens ‘gelukszoeker’ of ‘profiteur’ noemen. Zo leerde Christus ons toch niet naar de naaste te kijken?
Tot slot dit. De solidariteitsgolf met Oekraïners is prachtig, maar zullen we ze volhouden? Wat als die mensen hier over een jaar nog zijn? Of over vijf of tien jaar? Blijven ze dan onze hulp en aandacht waard? Of worden ze beetje bij beetje stoorzenders en tweederangsburgers? Het kan geen kwaad om daar nu al over na te denken. We staan wellicht voor een inspanning van lange adem. Hopelijk blijft ons hart in de toekomst even vurig kloppen als vandaag.