Een tuinvlieder is altijd een verrassing
Soms stoot je in een heel andere context op een term die verhelderend werkt voor iets in je hoofd. Iets waarmee je je eigen situatie opeens een stuk beter begrijpt. Zo omarmde ik het begrip ‘tuinvlieder’.
Een tuinvlieder is een tuinplant die ontsnapt in de wilde natuur.
Vlinderstruiken, stokrozen, blauwe klokjes en zelfs vijgenbomen beginnen in veel steden aan een nieuw, avontuurlijker leven. Niet meer in een veilig perk in een tuin of park, beschut tegen wind en voorbijgangers. Niet meer verzekerd van water als het droog is, van voedende mest op geregelde tijden, van een deugddoende snoeibeurt op zijn tijd. Zonder iemand in de buurt die schimmels of bladluizen bestrijdt.
Tuinvlieders moeten voortaan alles op eigen houtje doen.
Ze zoeken een plekje, soms niet meer dan een spleet tussen een paar verweerde tegels. Daar vormen ze wortels en reikhalzen ze naar het licht. Ze groeien uit met stengels en takken, blaadjes en bloemen. Ze worden soms vertrapt of afgeknakt, maar ze springen telkens opnieuw weer uit. Tuinvlieders zijn taai.
Wij christenen hebben in onze streken lang in een soort park geleefd, een grote tuin die helemaal op onze maat was aangelegd.
We konden er genieten van elkaars bloemenpracht en voelden ons verzekerd van steun en omkadering allerhande. Dat alles is grotendeels verdwenen. We zijn vooral op onszelf en elkaar aangewezen.
In onze tijd ben je als christen vaak een tuinvlieder die de grote buitenwereld intrekt. Een wereld haast zonder vertrouwde referentiekaders.
We moeten er ons plekje zoeken, uitvinden waar we iets kunnen betekenen voor onze omgeving en waar we ons staande kunnen houden.
Soms worden we belaagd en soms worden we verwelkomd.
Als een tuinvlieder wortel schiet, zijn mensen vaak onder de indruk van zijn groeikracht. Maar het gebeurt ook dat hij met harde hand wordt uitgerukt en geen kans krijgt om te bloeien.
Een tuinvlieder is altijd een verrassing.
Er liggen heel wat losse tegels om ons heen. Laten we wortel schieten en bloeien.