Verhalen op de anderhalve-meter-kruisjes bij de bakker
Elke zondagochtend gaat René Luyten om acht uur stipt naar de bakker. Mijn schoonvader van 97 verwacht zo vroeg zijn croissantje met kaas en hesp, luidt de verklaring. In de wachtrij - de bakker maakte er een soort oxospel van met 9 kruisjes in een tent - ontstaat sinds coronatijd altijd een gesprek. Voorheen stond iedereen maar te wachten. Nu is er zelfs iemand die koffie schenkt voor wie zin heeft. Elke week ontspint zich wel een kort verhaal van mensen die meeleven met elkaar. En die verhaaltjes zijn de moeite om te delen. Geniet!
Andere kerst
Zoals gezegd vorig weekend, de fles jenever was er. De koffie ook samen met een zestal mensen die niet wisten wat het betekende. ‘Wie doet dat nog voor een ander?’ en hij nam zich een kop koffie. De fles blijft ongeopend, wachtend op Nieuwjaar. Maar ze zal er zijn, da’s een zekerheid.
We kunnen op elkaar rekenen. Ook nu we een beetje in weer en wind, of beter in storm staan. De zijkanten van de tent zijn weggenomen. Ze kon wel eens gaan vliegen. Veel regen komt er ook, overstromen her en der misschien. ‘We gaan moeten binnenblijven.’ Nu we het zo gewoon zijn om naar buiten te trekken en te gluren naar de kerst- en nieuwjaarsversieringen binnen en buiten, zullen we het vandaag met de tv moeten doen. Onze blik op de wereld en naar binnen.
Of er iemand ooit naar de mis keek? Hij, eentje, naar de bisschop met kerstmis. Saai was het. Slecht vaccin. Niks verstaan van een veel te lange preek. Op Holland was er wel een mooie viering geweest, in Jorwerd Friesland. Ook niets van verstaan, maar wel gekeken en van genoten. Van Nieuwjaar gaat ook genoten worden. Je merkt het. Iedereen blijft langer binnen bij de bakker. Bestellingen worden geplaatst.
Stronken kan je niet meer krijgen. Het zijn harten nu, groot en klein.
Voor Jos wordt het een groot hart. Lachend klinkt het dat hij dat zelf ook heeft. Een hart voor alle zorgverstrekkers, voor alle zieken, voor alle eenzamen, voor alle kinderen, voor alle vluchtelingen, voor de vrouwen van de bakker, voor Driekoningen en alle herders, voor alle families rijk of arm. Straks is het feest in de kleine heilige familie. Als we thuiskomen met onze broodjes en vlaai. ‘Als ze op bezoek mag bij hare man in het ziekenhuis. Een uurtje, maar je zou er alles voor opgeven’, zegt ze. Net daarin ligt heiligheid verscholen.
Als je goed kijkt zie je een corona van licht rond de hoofden van de wachtenden in de rij, op hun kruisjes bij de bakker.
In kleine dingen goed zijn voor elkaar. Gewoon er volgende week weer zijn en goede morgen wensen en luisteren naar het verhaal dat komt. Lief en leed. Misschien een nieuwjaarsbrief, wie weet.
René
Het kind was er al
Oei, we hadden moeten reserveren. De meeste wisten het niet en zij die het wisten voelden zich in hun recht toch erg verveeld. Jij mocht wel binnen. De anderen moesten wachten tot er plaats was. Niet in de herberg, maar in de bakkerij. De rij was wat onwennig. De kruisjes liepen wat door elkaar. Je zag het zo. Ze waren niet gewoon te komen, maar ze waren het wel gewoon om op een hoogdag te komen, zoals vroeger.
Herinneringen vulden de wachttent. Toen de middernachtmis of de vroege morgenmis er nog was. En naderhand, je kon aanschuiven aan tafel bij een dampende kop koffie, een pan vol worst en een lichtende kerstboom. Toen het kind nog in de kribbe werd gelegd nadat het geboren was en de ster pas fonkelde nadat pa de lichtjes had aangemaakt. Het wachten viel wel mee en al snel klonk het weer als van eigens. ‘Da’s ook meer dan twee man op kan.’ Gelukkig was onze Bijbelkenner er weer. ‘Pas maar op dat Herodes straks niet langs komt’, riep hij nog na.
Is het daarom dat ik besluit langs een andere weg huiswaarts te rijden, de afslag links neem en langs de kerk rijd? Ze is open. Ik neem een vlaai mee naar binnen. Zet ze onder mijn stoel, achteraan links. Jan, mijn ramenmaker – wat zal hij blij zijn dat ik meedeed aan de raamkerstactie – deed het ook altijd. Eerst naar de bakker en dan naar de kerk met z’n vlaai. Een goede gewoonte, zeker met kerst. Er was nog niemand. Niks mis, er was geen mis.
Het was nog vroeg. Jezus lag wel al in de kribbe en Maria en Jozef hadden al alles netjes opgeruimd van de nacht.
Ze waren klaar om iedereen te ontvangen, de herders, de kleinen voorop. Ik heb snel plaats gemaakt voor als ze kwamen. Dat ze niet in de rij moesten wachten. De vlaai heb ik op de stoel gezet, kort bij de herders. Om mee te nemen. Thuis kwam toch niemand. Anderen, die kwamen, mochten ze met plezier op eten. Zalig Kerstmis, allemaal.
René
Geduld, Hij komt
Haast niet te geloven, maar vanmorgen werd er gezongen in de rij. Normaal is zelfs de vroegmis op zondag een stille mis – de duiven moeten immers vallen – maar nu er geen mis meer is kan er volop Dank Sinterklaasje gezonden worden. Zes krasse grote ‘kinderen’ zongen mee en genoten van het snoepgoed dat te grabbel was gegooid door de bakkersvrouwen. Of we het hadden geweten, zoals één van onze kruisjeslopers vermoedde? Misschien dacht hij wel dat iemand van ons het zelf gedaan had. Maar niets van, gehoopt dat hadden we wel. En onze hoop was waar geworden.
Corona brengt toch wat teweeg, mompelde er eentje. Gelijk had hij, want de comaschoonbroer – we kennen zijn naam zelfs niet – had vannacht naar een verpleegkundige gewuifd. Let maar op dat er niets van komt, grinnikte het paard van de bakker op de achtergrond. Wij komen ‘wie langs wie leever’, zei ze uitgelaten toen de deuren opengingen.
Fantastisch, zei een lieve dame, die er anders nooit is. Wie weet zien we haar volgende week weer? Jos is er in elk geval zeker van dat hij er straks is want hij neemt een Mariake mee voor seffens en een pracht van een verjaardagstaart. 85 staat erop. Het vermoeden dat hij Sinterklaas op bezoek zou krijgen verdwijnt, de jaloezie, nu ja, niet. Straks is er feest, hij komt. Zeker weten.
Bij het naar huis rijden kom ik nog langs Mia van Jef. Nee, niet die! Die zijn hun spullen aan pakken om met de ezel op tocht te gaan. Ons Mia is de buurvrouw. Ze is ook op tocht gegaan. We gaan haar missen, want ze was één van onze negentigplussers. Een lichtende ster op straat, al was ze de laatste tijd wat minder zichtbaar. Ik kan het niet laten aan Willem te denken in zijn mooi lied: Geduld meisje, geduld. Geduld we komen. Wat een geluk, wat een boodschap. Hij komt, met of zonder verjaardagstaart. Maria, Hij komt. Dank Sinterklaasje, dank Sinterklaasje, dank, dank, dank.
René
Een eind verder
Niet dat we veel verder waren geraakt, één kruisje maar. Ja, natuurlijk waren we weer een week verder en in deze coronatijd leek het voor ieder van ons toch al iets om blij mee te zijn. Toen kwam Jos’ vraag: Al wakker? Zelf is hij elke nacht om half drie wakker. Slaapt dan niet meer en moet dat ’s middags bekopen met een dutje na het eten. De rijtjesvrouw naast me knikt. Wij kaarten elke avond met ons drieën, want zie dat ze me in slaap vallen voor de tv, dan slapen ze helemaal niet meer. Jokeren spelen ze, want anders moet ze nadenken en dat doet ze al elke dag, de ganse dag.
Gelukkig is het vandaag de Dag van de Wetenschap. Goeie denkers hebben we nodig. Nee, prakkezere doet hij niet ’s nachts, alleen maar wakker liggen. Mijn antwoord verrast mijn bakkersvrienden: Nee, nee, hij is nog niet wakker. Oei, je ziet ze denken. Niet aan hun boodschappenlijstje voor de bakker. Dat is immers bijna elke week hetzelfde. Goed dat sommige dingen nog gewoon blijven. Het is al ongewoon genoeg.
Al drie weken slaapt hij. Dus toch niet wakker geworden vorige week?, vraagt de rijtjesvrouw. Zij was er vorige week ook en weet het nog. Duurt wel lang, stelt ze een beetje bekommerd vast. Ondertussen heeft Marcel zijn commissies gedaan, een eindje verder op. Hij komt al terug. We zijn ook wat opgeschoven, twee kruisjes verder. We komen er wel. We zijn er gerust in. Net voor hij binnen gaat, zegt een van de vaste rijgasten: ‘t Komt wel goed.
Stapje voor stapje. Kruisje voor kruisje.
Gelukkig mogen we zijn, dat we de eindjes nog aan elkaar kunnen knopen van zondag tot zondag, dat we nog brood op tafel hebben. We voelen ons de koning te rijk. We hebben weer een ganse week om wakker te worden voor elkaar, een eindje met elkaar mee te lopen, verderop, een hoopvolle toekomst tegemoet.
René
God in Wijshagen
Rijdend naar de bakker dacht ik aan een boek – het lag op de keukentafel - van Geert Mak: Hoe God verdween uit Jorwerd, een prachtboek. Ik bedacht erbij: en hoe Hij verdween uit mijn dorp Wijshagen.
En dan kom je bij de bakker en dan is Hij daar.
Nu ja, hij was al binnen, maar zijn roze Sloggitasje stond nog achter zijn kruisje op de grond. Ik wist het nog niet. Gisteren precies nog iemand zijn winkelvaliesje vergeten? Zitten er nog slipjes in? Gegrinnik, we waren maar met enkelen. Mannen ondereen, je weet wel. Nee, hij is nog binnen.
Toen hij buiten kwam, herkende ik hem. En zijn inklapbare, veelkleurige draagdoos met brood en vlaai gevuld voor de ganse week, voedsel voor iedereen. Moet je een kop koffie?, vroeg hij. Een thermoskan kwam tevoorschijn uit het sloggizakje. Een tas bovenop de vlaaiendoos – zo kon die niet opengaan – en een heerlijke kop koffie. Dat praat gemakkelijker.
Bij Hem hoef je nooit dorst te lijden, ook al dorst je naar niet hem. Voor ik binnenging, ging hij verder. Tot zondag. Met de duim omhoog ben ik binnen gegaan. Daar wisten ze het al. Ze hadden de koffiegeur, een geur van vriendschap ondereen, al in de neus. Toen ik huiswaarts reed, wist ik het zeker. God verdween nog niet uit Wijshagen. In ieder mens die je ontmoet. Zo onverwachts. Wat een vaccin.
René
Gehavend
Ze liep ons voorbij. Ik riep haar achterna: Alles goed? Je doet dat wat sneller nu in coronatijd. Vragen of alles in orde is, misschien wel in de hoop dat je altijd een positief antwoord krijgt. Wat moet je anders? Ja, met corona wel, zei ze terwijl ze zich omdraaide, stopte en op enkele meters afstand bleef staan. Maar ik neem wel nog iedere dag een 6 pijnstillers. Gevallen. Al enkele maanden geleden.
Er waren die dag veel fietsers en wandelaars onderweg. Een beetje bewegen, dat breekt de dag. Als je maar niets anders breekt, zei de verpleegster op de spoed. Fietsongevallen zijn schering en inslag. Ma, ga nooit in groep fietsen. Met spoed kom je alleen op de spoed terecht.
’s Avonds op tv is de weerman ook erg gehavend. Hij heeft nog geluk gehad, vertelt hij. Helm op en zijn oor gescheurd. Een roestbruine oorlel is het bewijs. Moeilijk weg te schminken, zo’n gehavend oor. Gelukkig was er niets mis met zijn oor. Horen deed hij nog. En luisteren? Daar hadden we het raden naar. We hadden goed weer gevraagd voor de vrije dagen van de kinderen. Daar had hij oren naar, want hij voorspelde warme herfstdagen en geen regen.
Dan nog snel een boodschap meegeven: Rij voorzichtig. Niet te kort op elkaar. Hou afstand. Kijk goed uit en wens elkaar geluk. Even leek hij op die hoofdarts van de Covid-unit: Wij zijn er nog niet. De haven is zelfs nog niet in zicht. Stapje voor stapje, niet verslappen. Hou je aan de regels, meer dan ooit. En vooral biedt elkaar een helpende hand, een luisterend oor.
Dan komt het goed, ook al doet het nu al maanden pijn. Veel pijn omdat mensen aankomen aan de overkant en anderen zwaar gehavend achterblijven.
René
Dor hout en Allerheiligen
Er staat hier veel dor hout bijeen, liet iemand zich ontvallen. Nee, we waren niet aan het wandelen door de mooie herfstbossen van Oudsbergen. Heerlijk nochtans om dat te doen en een echte uitlaatklep nu Gesloten tot … we weten het niet op vele deuren hangt.
We stonden gewoon te wachten in de rij. Geen oud hout te zien. We keken dan ook een beetje meewarig naar de vrouw die het zei. Marianne heette ze. Maar ze waarschuwde: Let maar op want ze gaan de zeis door het dorre hout halen. Toen ging een lichtje branden bij de oude mensen in de rij. Allemaal bijna. Niet het lichtje van vtm, maar brandend vuur, verschroeiend, vernietigend.
Ja, dat heb ik ook gehoord. Bij onze noorderburen willen ze de oude mensen opofferen om de jongere mensen levenskansen te geven in de ziekenhuizen. En ze vragen zich af of ze de woonzorgcentra zoveel aandacht en middelen moeten geven. Dat is toch allemaal ‘dor hout’. Het leven is er uit.
Dat kan toch niet waar zijn of waar worden? Iedereen schuifelde op zijn kruisje in de wachtrij. Opgeofferd, zei iemand, een Allerheiligenman. De rilling die door de groep ging, veranderde in kleurrijk groen, teken van hoop. Er zijn er vandaag zoveel die zich ‘opofferen’ voor de anderen. Kleine heiligen, aller heiligen, fratelli tutti.
Voor hen: een zalige, hoopvolle dag.
René