Bijbel van A tot Z ~ T van tabernakel
Bij het woord tabernakel denken we allereerst aan het ‘kastje’ in het kerkgebouw waarin het geconsacreerde brood bewaard wordt. Maar wist je dat dit woord regelrecht uit de Bijbel komt?
Het woord komt de vertaling van de Hebreeuwse Bijbel binnen als een leenwoord uit het Latijn: tabernaculum. Dat was een soort tent voor soldaten op oorlogspad. In het Hebreeuws staat er misjkan, dat ‘woonplaats’ of ‘verblijfplaats’ betekent. Soms is het ook de vertaling van ohèl, dat ‘tent’ betekent. Om dit beter te begrijpen, moeten we even in terug in de geschiedenis.
Israël was nomadisch volk
De oorsprong van Israël ligt bij half-nomaden, mensen die veel op weg waren, op zoek naar de geschikte gronden voor het vee. Wanneer de stammen uit Egypte zijn gevlucht, maken ze als nomaden een lange tocht door de woestijn. Zij dragen een bijzonder soort tent met zich mee, de 'tent van de ontmoeting'. Wanneer ze ergens neerstrijken, wordt ze opgezet met een omheining eromheen van 15 op 15 m.
Tekst gaat verder onder de foto.
In de tent zelf bevindt zich de ark van het verbond, achter het voorhangsel. In de open ruimte voor de tent staan onder andere een brandofferaltaar en een wasbekken. In Leviticus 1 vers 1 lezen we dat God in een wolk neerdaalt boven de tent en met zijn dienaar Mozes spreekt. In het over en weer tussen de vragen van het volk en het gesprek van Mozes en God ontstaat tora: een wijze leidraad, concrete richtlijnen om het samenleven met elkaar goed te doen zijn. (Uit die richtlijnen, die gepaard gaan met wijze verhalen, ontstaat uiteindelijk dé Tora.)
Deze God is een god die meetrekt met zijn volk.
Dat wordt ook duidelijk in zijn naam, die geen gewone naam is, geen naam zoals de andere goden dragen. Want de naam van deze God drukt een gebeurtenis uit: Ik-zal-er-zijn is zijn Naam. Strikt genomen heeft de God van Israël geen naam, en daarom wordt de belofte van ‘Ik-zal-er-zijn’ verheven tot een naam, tot ‘de Naam’ bij uitstek.
God is niet te vangen
God is dynamisch, hij gaat op weg met zijn volk, en gaandeweg schenkt hij het volk door Mozes de Tora. Hij draagt de Naam die niemand kan uitspreken, want in het Hebreeuws wordt die Naam vertolkt door de vier medeklinkers jhwh. En zoals zijn Naam onuitspreekbaar is, zo is ook zijn wezen onafbeeldbaar (Exodus 20,4-6). Wanneer het volk dus een ‘gouden stierkalf’ maakt als beeld van God, maakt het een ernstige fout: het geheim van God wordt gedegradeerd tot een afbeelding, een menselijk bedenksel, een ‘religieus’ verlangen.
Ook wanneer het volk Israël meer en meer een sedentair volk wordt, en het dus zijn nomadische roots verliest, blijft dit dynamisch Godsbeeld gehandhaafd.
God blijft de ‘geheel Andere’ (Jesaja 55,8-9) op wie men geen beslag kan leggen, die men niet voor zijn eigen kar kan spannen, die profeten roept om gestalte te geven aan de rol van ‘kritische tegenover’.
David zal de ark van het verbond overbrengen naar Jeruzalem. Salomo zal definitief komaf maken met de ‘tent van de ontmoeting’ en een tempel bouwen. Zo kwam hij weer in de gevarenzone, want ‘tempels’ waren juist de vaste verblijfplaatsen van de goden van de andere volken. Maar er is geen ontkomen aan: de koning en het volk willen een tempel, ze verlangen naar meer zekerheid, ze willen meer grip hebben op hun religieus leven.
De profeten zullen altijd kritisch blijven kijken naar het functioneren van de tempel.
Denk maar aan de confrontatie tussen de profeet Amos en de hogepriester Amasja in de tempel van Bet-El (Amos 7,10-17)!
In het allerlaatste boek van de Bijbel, het boek Openbaring, keert het motief van ‘de tent van God’ weer terug in een indringend visioen:
Ik hoorde een luide stem vanaf de troon, die uitriep:
“Zie, de tent van God is bij de mensen,
hij zal bij hen verblijven.
Zij zullen zijn volken zijn
en God zelf zal als hun God bij hen zijn.
Hij zal alle tranen uit hun ogen wissen.
Er zal geen dood meer zijn, geen rouw,
geen jammerklacht, geen pijn,
want wat er eerst was is voorbij.” (Op 21,3-4)
Lamp bij tabernakel in kerk verwijst naar Jezus
En zo mag het tabernakel in de kerk nog altijd gezien worden als een tent waar het restant van het geconsacreerde brood verblijft, het manna uit de hemel, voor de zieken en al wie niet kon deelnemen aan de maaltijd van de Heer op de eerste dag van de week. Er brandt een lamp bij, om de bezoeker eraan te herinneren: God woont in Jezus onder ons, bij de mensen, maar zijn ‘onderkomen’ is een tent. Geen grootse tempel, maar een tent!
Welk woord of begrip uit de Bijbel wil jij laten uitleggen door Jean Bastiaens? Stuur een mail naar de redactie.