Broeder Daniël, al 50 jaar monnik in Westvleteren: ‘Ik moet eigenlijk nog beginnen, besef ik’
Broeder Daniël werd geboren in 1949 in Essen (provincie Antwerpen). Vijftig jaar geleden, op 13 oktober 1974, begon hij zijn monastiek avontuur in de abdij van Westvleteren. Een definitief engagement volgde op 1 november 1980. Tien jaar later werd hij tot priester gewijd. Broeder Daniël is de orgelist van de gemeenschap en is verantwoordelijk voor de zang. Daarnaast is hij ook ziekendienaar. Hij houdt van muziek en gaat graag wandelen. Eén keer per week gaat hij – op doktersadvies – naar de fitness. Hij heeft een passie voor het christelijke Oosten.
Een aantal jaar geleden getuigde je in een podcast op Kerknet over jouw roeping als monnik in Westvleteren. Wat is een roeping eigenlijk?
‘Ik zal maar meteen met de deur in huis vallen: een roeping is iets heel moois. Iets of iemand trekt jou aan en je kan er niet aan weerstaan. Als het over roeping gaat, gebruik ik graag het Franse woord aimanter, dat ‘magnetiseren’ betekent. Het woord aimer zit erin. Roeping, dat is iets of iemand die je charmeert, bekoort en betovert. Iets of iemand die met jou aan de haal gaat. Je wordt uit jezelf gehaald en blijft niet langer opgesloten in je eigen ikje. Dat is heel verrijkend voor de mens… en wondermooi! Wil je weten wat roeping is voor een christen? Wel, lees dan de roepingsverhalen in de Bijbel. Of ontdek hoe deze roepingsverhalen verbeeld worden in The Chosen. Als ik de scènes zie van de roeping van Natanaël, Petrus en Tomas, dan krijg ik de tranen in de ogen.’
Hoe ben je jouw roeping op het spoor gekomen?
‘Als ik vandaag over mijn roepingsverhaal vertel, dan is dat vanuit de achteruitkijkspiegel. Het is pas achteraf duidelijk geworden dat God al vroeg met mij aan de haal is geweest. Als kind had ik een zekere religieuze aanleg. Ik was gefascineerd door de sfeer en de sacraliteit van een kerkgebouw. Ook de liturgie magnetiseerde me. Ik had er geen woorden voor en dacht nog niet aan God, maar God was toen wel al bezig met mij! Dit ontroert me enorm: God is al lang op zoek naar ons nog vóór wij op zoek zijn naar Hem. Waarom Hij ons wil ‘hebben’, blijft een raadsel. En maar goed ook dat wij het verwonderlijke nooit kunnen verklaren. Het is een feest om te ondervinden dat Hij ons wil.’
‘Niet alleen het kerkgebouw, maar ook personen trokken mijn aandacht. Zo denk ik heel concreet aan deken Verbist, een priester uit mijn dorp. Hij ‘woonde’ ’s voormiddags in de kerk. Het doet me denken aan de priester Eli, die verbonden was aan het heiligdom in Silo. Deken Verbist zat bij de biechtstoel of wandelde met zijn rozenkrans of brevier door de kerk. ’s Namiddags zag je hem dan op de fiets, onderweg naar zieken of bejaarden. Hij was een goede predikant en een elegante liturg. Hij droeg iets in zich dat naar elders verwees; het scheen door hem heen. Dat trok mij aan.’
‘De icoon van mijn roeping is dan ook het brandende braambos (Ex 3). Mozes was gefascineerd door de brandende doornstruik, maar hij dacht nog niet aan de Heer. Hij wilde gewoon dat wonderlijke verschijnsel onderzoeken en ging dichterbij kijken.’
Het vertrek uit Congo was hartverscheurend. Ik heb veel gehuild… maar ik moest gaan.
Monnik worden in Westvleteren was dus geen kinderdroom?
‘Helemaal niet! Het was een lange zoektocht. Ik ben eerst een tijdje norbertijn geweest in de abdij van Tongerlo. Dat was een periode van rijpen en gisten. Bij de norbertijnen lagen alle wegen immers open: de parochies, het onderwijs, de jeugdbeweging, de missies. Een van hun spreuken is: Ad omnia paratus (Tot alles bereid). Wij vertaalden dat soms met: ‘Tot alles in staat’ … Na bijna drie jaar in Tongerlo was ik nog niet klaar voor een volgende stap. Een keuze maken was moeilijk. Ondertussen had ik tijdens mijn studies in Leuven kennisgemaakt met Remi Heyse, een jonge trappist uit Westvleteren. Een leven als monnik trok me aan, maar het schrikte me ook enorm af. Ik had veel vragen bij dit leven: Is het niet beknottend? Is een slotklooster niet claustrofobisch? Welke betekenis heeft zo’n leven voor de samenleving?’
‘Omdat ik niet klaar was om een beslissing te nemen, kwam de abdij van Tongerlo met het voorstel om gedurende twee jaar dienstbaar te zijn in de missies in Congo. Ik kreeg tijd om na te gaan of het verlangen naar het monastieke leven van voorbijgaande aard was. Het was een fantastisch aanbod en een heerlijke tijd. En ondertussen correspondeerde ik verder met Remi. Ik stelde hem al mijn vragen en schreef hem mijn bezwaren. Zijn brieven aan mij begon hij steeds met: Mijn beste enfant terrible. Na tweeënhalf jaar in Congo nam ik uiteindelijk een besluit. Hoewel ik van de plaatselijke inlandse bisschop de kans kreeg om in Kinshasa unversiteit te lopen en in het onderwijs te gaan, voelde ik dat ik naar Westvleteren moest. Als ik dat niet zou doen, zou ik mezelf ontlopen.’
Ik heb soms het gevoel dat ik deze roeping niet waard ben en dat ik het niet kan.
Miste je daar een contemplatieve invulling van je roeping?
‘Neen, eigenlijk niet. Integendeel, ik bloeide daar open. Ik begeleidde twee grote koren, werkte op een schoolsecretariaat, gaf les en was veel onder de mensen. Wat ik daar deed, ging me best af, maar het was niet wat ik moest doen. Ik koos misschien niet voor de gemakkelijkste weg, maar ik moest monnik worden. Het vertrek uit Congo was hartverscheurend. Ik heb veel gehuild… maar ik moest gaan. Niet veel later ben ik dan naar Westvleteren gekomen.’
We zijn ondertussen vijftig jaar verder. Hoe blik je terug op de voorbije halve eeuw?
‘Ik kijk terug op mijn leven als op de heilsgeschiedenis. Een geschiedenis vol heil. Maar het is geen nette geschiedenis. De heilsgeschiedenis niet, maar de mijne ook niet hoor. Ik durf te zeggen dat ik zeker ben van God, maar helemaal niet zeker ben van mezelf. Een ander zou misschien net het omgekeerde zeggen. Ik ben een beetje zoals Petrus, die zei: ‘Ga weg van mij, Heer, want ik ben een zondig mens’ (Lc 5, 8). Ik heb soms het gevoel dat ik deze roeping niet waard ben en dat ik het niet kan. Dat is een belangrijk inzicht, want we kunnen het inderdaad niet, los van Hem! Wie ben ik dat Hij op mij zijn oog liet vallen? Als je dat beseft, moet je je overgeven en het laten gebeuren.’
Denk je soms: ‘Had ik maar beter voor een andere weg gekozen?’
‘Helemaal niet! Ik ben blij dat ik hier ben. Hoeveel mensen, terugblikkend op hun leven, concluderen soms ongelukkig: ‘Eigenlijk had ik iets anders moeten doen’. Dat is zo jammer!’
‘Ik kan zeggen dat ik gedaan heb wat ik moest doen. Ook al besef ik na vijftig jaar dat ik eigenlijk nog moet beginnen.’
Welke personen of ervaringen hebben een belangrijke rol gespeeld in jouw monastieke leven?
‘Ik denk onmiddellijk aan Dom André Louf (1929-2010), abt van de Katsberg. Hij is echt een geestelijke vader geweest voor mij. Ook al had hij veel aan zijn hoofd – in de abdij en in de hele orde – toch nam hij tijd voor mij. Als ik hem belde omdat ik geen raad meer wist met mezelf, kwam hij met zijn autootje van de Katsberg naar hier om me terug boven water te halen. Je moet het maar doen, hé. Hij had oog voor dat ene schaapje, dat klein onnozel monnikje. Ik zal je een sterke ervaring vertellen. Het was in de jaren 1970. Ik had het moeilijk en besloot mijn worstelingen toe te vertrouwen aan Dom André. Terwijl ik aan het vertellen was, voelde ik me de grond onder mezelf onderuit halen. Ik was totaal ontredderd. Ik schokte van het huilen en het zweet stond op mijn hoofd. En toen… was hij Christus. Hij deed zijn armen open en zei: ‘Nou, en dan? Je kan beginnen’. Dat was voor mij een theofanie, een godsopenbaring. Het was als Christus die met open armen op het kruis zei: ‘Kom in mijn armen, wie je ook bent (tot nu toe)’.’
‘Maar ik denk eigenlijk evengoed aan de bejaarde broeders in de abdij. Ik ben hier getuige geweest van veel mooie monniken. Als ik, op het moment dat ik in crisis ben – het monniksleven loopt nu eenmaal niet over rozen – deze oude broeders zie, dan zeg ik tot mezelf: Daniël, als je wilt, kan je ook worden zoals zij. Het is echt een grote genade om in je leven mooie ouderlingen te hebben naar wie je kan opkijken.’
Het is echt een grote genade om in je leven mooie ouderlingen te hebben naar wie je kan opkijken.
Hoe zou je het leven van een monnik omschrijven?
‘Aan de ene kant is ons leven saai. Elke dag verloopt op dezelfde manier. Ik heb al 2.600 keer het hele psalterium gebeden (52 weken per jaar x 50 jaar, nvdr.). En toch heeft deze monotonie een betekenis: het gaat fundamenteel over bemind worden en beminnen. Ik ervaarde het nog maar eens toen ik op 6 januari deelnam aan de Goddelijke Liturgie in Chevetogne. De voorganger zong er het evangelie van de dag: ‘Gij zijt mijn Zoon in wie Ik welbehagen heb’. Dat roept niet meteen iets op bij mij. Maar in het Frans klonk het zo sterk: Tu es mon fils en qui j’ai mis toute mon affection. Dat heeft mij zó geraakt. Toen brak mijn klomp. Ik heb gehuild! Deze woorden brachten mij veel vreugde, maar tegelijkertijd veel pijn. In het Frans spreekt men van een douloureuse joie. Er is vreugde om zoveel totale, onvoorwaardelijke liefde, maar tegelijk de pijn: wie ben ik in mijn onooglijkheid? Oh, dat schroeit! Als het Licht in bundels bij een mens binnenvalt, merkt hij pas het stof waar hij onder zit.’
Monniken worstelen niet alleen met God, maar ook met zichzelf?
‘Wees maar zeker! Dat is precies mijn kritiek op de film Into Great Silence, over het leven van de kartuizers. De grote stilte, inderdaad … na de storm! Deze storm wordt in de film echter verdonkeremaand. Het schilderij De verzoeking van de heilige Antonius van Jheronimus Bosch is heel evocatief, maar helemaal niet bij de haren getrokken! Het leven van een monnik is soms heel ontluisterend. Dat is eigenlijk niet zo erg. Als je je zondaar voelt, besef je dat je een Verlosser nodig hebt. Christus is immers niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars. Hij is niet gekomen voor de gezonden, maar voor de zieken. De farizeeën dachten dat ze alles perfect deden. Ze hadden dan ook geen boodschap aan Jezus. Maar de prostituees en de tollenaars hadden een barst in hun leven, waarlangs Jezus kon binnenkomen. There is a crack in everything. That’s how the Light gets in, zingt Leonard Cohen. Als je Christus wilt leren kennen, moet je eerst jouw barsten leren kennen.’
Het leven van een monnik is soms heel ontluisterend.
Ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van je intrede verbleef je een tijd in kloosters op de Athosberg. Vanwaar deze liefde voor de Oosterse Kerken?
‘Het begon al toen ik twaalf jaar was. Op het college bij de redemptoristen celebreerde men enkele keren per jaar een Goddelijke Liturgie. Dat maakte zo’n grote indruk! André Louf, die veel contacten had met de Oosterse Kerken, heeft die liefde in mij verder aangewakkerd. Het was zijn overtuiging dat het monachisme een sterke rol kan spelen in de oecumene. Het Westerse en het Oosterse monachisme hebben immers zoveel gemeenschappelijk? We lezen dezelfde Vaders, we vasten en waken, we bidden het Jezusgebed en er is nog zoveel meer. Ik had er dus veel over gelezen en ik kreeg nu de gelegenheid om een maand op de Athosberg te verblijven. Het was een zalige tijd. Ik werd er ontzettend fijngevoelig ontvangen. De monniken waren zo attent. Ik werd overladen met geschenken: van de ene monnik ontving ik wierook en enkele kleine iconen, een andere gaf me gebedenboeken en een derde monnik had ’n grote doos koekjes gebakken, 'voor jouw broeders van Sint-Sixt'. Mijn houding was er een van œcuménisme réceptif. Ik wilde hen leren kennen, begrijpen en graag zien. Deze houding is daar in goede aarde gevallen. Dat is volgens mij heel belangrijk voor de oecumene: het gaat niet enkel over theologische discussies op hoog niveau, maar over de ontmoeting van mens tot mens aan de basis.’
Oecumene gaat niet alleen over theologische discussies op hoog niveau, maar over de ontmoeting van mens tot mens aan de basis.
Niet alleen voor de oecumene, maar ook voor de samenleving is het monastieke leven van belang.
‘Je zou het aan de samenleving moeten vragen! Maar eigenlijk zien we het hier wel een beetje. Het project van onze nieuwbouw is maatschappelijk breed gesteund geweest. We ontvingen zelfs sponsoring uit vrijzinnige hoek. We leven deels in een geschenk vanwege de maatschappij. Blijkbaar vindt men dat we een betekenis hebben voor de samenleving. We ontvangen jaarlijks tot 3.000 gasten. Dat zegt iets! Wellicht zoeken velen een stilteplek, een plaats om op adem te komen en op hun basis te vallen, met ons mee te speuren naar … ‘de Poolster boven de zee, op wie we varen’. En misschien vinden ze hier iets dat hen verrijkt. Dat is mooi, toch?’
Dit interview is een initiatief van Roepingenpastoraal bisdom Brugge. Meer info: dassonnevillebirger@gmail.com of nathalie.verstraete@bisdombrugge.be
Zevendelige audiodocumentaire Abdij Sint-Sixtus Westvleteren
Leo A. De Bock leefde een week mee met de broeders in de Sint-Sixtusabdij. Beluister de zevendelige podcast Westvleteren.