Dieren in de Bijbel (2): de slang
Wijn is zo giftig als een slang. Je wordt er doodziek van.
Spreuken 23, 32
Verleider van Eva, giftig schepsel, bron van alle kwaad: als één dier zijn imago niet mee heeft in de Bijbel, is het wel de slang. Klopt dat beeld? Staat een slang per definitie symbool voor dood, onheil en dreiging in Bijbelverhalen?
Venijn met slechte invloed
Met haar eerste optreden in de Bijbel maakt de slang natuurlijk geen beste beurt. Terwijl Adam en Eva nog gezellig door hun nieuwe hof kuieren, duikt plots dat slinkse loeder op.
De slang was een slim dier, het slimste van alle dieren die God, de Heer, gemaakt had.
Genesis 3, 1
En daarmee was de zondeval ingezet. In de tuin van Eden stonden twee opmerkelijke bomen: eentje die het eeuwige leven gaf en een ander exemplaar dat het verschil tussen goed en kwaad kon verduidelijken. God had zijn oerkoppel één duidelijke opdracht gegeven: eet niet van die laatste of je sterft. De slang echter ontkent die uitspraak en beweert dat God alleen maar probeert te vermijden dat ze evenveel zouden weten als Hij. En daar heeft Eva wel oren naar: zij wil juist alles weten en bovendien zien de vruchten aan die boom er heerlijk uit. De raad van de slang indachtig eet ze van de verboden vrucht, die ze ook nog eens deelt met Adam.
We weten allemaal hoe die spijtige ontmoeting uiteindelijk afloopt voor Adam en Eva: zij worden verdreven uit de tuin van Eden. Het verhaal van de slang krijgt ook nog een staartje, want God spreekt een straf uit over het venijnige beest. ‘De andere dieren willen niets meer met je te maken hebben. Je zult op je buik over de aarde kruipen en van de grond eten, je hele leven lang. Mensen zullen jou op je kop trappen en jij zult in hun voet bijten.’ (Genesis 3, 14-15) Niet bepaald een prettig toekomstbeeld dus en de slang zal doorheen de Bijbel inderdaad blijven opduiken als verpersoonlijking van de duivel.
Straffen met slangen
Slangen en draken worden wel vaker in één adem genoemd en door elkaar gebruikt om hetzelfde kwaad aan te duiden. Johannes de Doper noemt de farizeeërs bijvoorbeeld een stelletje slangen (Matteüs 3, 7). En in het laatste boek van het Nieuwe Testament wordt een draak op aarde gegooid. ‘Hij is de slang uit de oude tijd, die de mensen ook wel duivel of Satan noemen’ (Openbaring 12, 9).
Ook de Israëlieten kregen te maken met de reptielen. Wanneer de reis door de woestijn wat lang begint te duren, wordt het volk ongeduldig. Ze zijn moe, hebben honger en dorst. (God had hen nochtans manna gegeven, maar dat viel niet erg in de smaak.) Hij straft de mensen met een meute giftige slangen die hen bijten en vergiftigen. Pas wanneer ze hun fout inzien, bidt Mozes om vergiffenis voor het volk.
Mozes maakte een slang en zette die op een paal. Iedereen die gebeten was en die omhoogkeek naar de koperen slang, bleef leven.
Numeri 21, 9
Zijn slangen dan echt alleen maar listige wezens? Volgens Jezus niet, want wanneer hij zijn leerlingen op een hachelijke tocht stuurt, verwittigt hij hen met deze woorden: ‘Wees zo voorzichtig als een slang’ (Mattëus 10, 16). Toch nog een beetje krediet dus voor dat venijnige addergebroed.