Honger naar schoonheid - Mark Van de Voorde [column]
Erbarme Dich, mein Gott. Die wondermooie aria uit de Matthäus-Passion van Bach werd het nummer 1 van de Klara Top 100. Een religieus lied blijkt favoriet in deze zogeheten areligieuze tijd. Meer zelfs, van de top 10 zijn vijf stukken religieus: naast de één ook de nummers 3, 4, 5 en 6. En nog tientallen daarna. Hoe kan dat?
Is het alleen om de schoonheid dat die composities de voorkeur krijgen, of is het omdat ze religieus zijn? Dit is een verkeerde vraag. Schoonheid en spiritualiteit kun je niet uit elkaar halen. Schoonheid doet de tijd stilvallen en verlegt de perspectieven van de werkelijkheid naar de verbeelding, het voorgeborchte van de eeuwigheid.
Schoonheid transcendeert de mens en dwingt hem tot stilte.
Schoonheid delft de fundamentele vraag van de mens op, de vraag naar de zin van het bestaan. Precies om die vraag een ankerplaats te geven in het bestaan is kunst geboren. De allereerste kunst die archeologen ontdekten (in grotten en op rotsen), was – wereldwijd – een poging van de mens om te bezweren, te vereren, te verbinden en te verzoenen.
Drie wegen
Kunst is de verdichting van de geest van een samenleving en de artistieke verklanking van haar dromen en demonen. Drie wegen heeft de mens om tot inzicht te komen: de waarheid, de goedheid en de schoonheid. Van deze drie is schoonheid de zachtste weg. Zacht is de weg der schoonheid, omdat kunst niet nuttig is en niet eens noodzakelijk. ‘Een belangeloos welbehagen’, noemde Immanuel Kant de kunst.
Daarom is schoonheid ook de zachtste weg naar God. Al moet je daar je tijd voor nemen. Wijlen Harry Gielen, passionist en eindredacteur van het toenmalige maandblad Het Teken, noemde dat (in 2003) ‘de lange adem van verlangen’. Of om het te zeggen met de woorden van kerkvader Augustinus (354-430): ‘Schoonheid, veel te laat ik heb ik Jou lief gekregen... Binnen in mij was Je al, maar ik was nog buiten... Toen heb Jij mij geroepen. Sindsdien dorst ik naar Jou.’
In zijn biografie Ich nicht vertelde wijlen Joachim Fest, uitgever van de Frankfurter Allgemeine Zeitung, over de pastoor uit zijn Berlijnse kinderjaren. Op een dag kwam deze het huis van de Fests binnengestormd en riep:
‘Ik heb het gevonden! Het ultieme godsbewijs: Mozart!’
Dat een mens tot zoveel immateriële schoonheid in staat is door gebruik te maken van de wetten van de fysica (trillingen), toont God die de mens daartoe uitrust. Rationeel gezien is muziek tijdverlies, maar tijd verliezen willen we. Dat kunnen we, omdat we een vermoeden hebben van de eeuwigheid. Naar die eeuwigheid verlangt de mens. Schoonheid laat hem even daar al even verwijlen.
Honger naar schoonheid
De Klara Top 100 laat ons zien (en horen) dat de honger naar schoonheid daarom groter wordt in een samenleving die de zin voor het goddelijke heeft verloren. Na hun ontkenning van de goddelijke dimensie in hun leven, zoeken vandaag velen troost in de schoonheid. Kunst is de troost geworden van de troostelozen, maar kunst laat opnieuw de brug neer naar het transcendente.
De behoefte aan schoonheid is een uitdrukking van het smachten van de mens naar Hem, dé Schoonheid. De schoonheid staat buiten de ruimte, maakt daardoor stil en plaatst ons ook even buiten tijd en ruimte.
Zoekt men dan bij schoonheid wat men in de kerk zou moeten kunnen vinden maar er niet meer vindt: het onzichtbare dat zichtbaar wordt, het onzegbare dat wordt uitgezegd?
Precies daarom moet ook de kerk meer schoonheid brengen – ook in haar liturgie – zodat mensen bij de schoonheid kunnen kijken over de begrensdheid van hun leven.
Wanneer liturgie ook kunst mag zijn, tilt ze ons alledaagse bestaan op tot sacrale hoogte, wordt de genade van onze alledaagsheid gebracht bij dé genade, wordt het sacrament, het gegeven zijn, van ons leven verbonden met het sacrament van Gods zelfgave dat we vieren en herdenken in de eucharistie. Schoonheid is niet alleen de zachtste weg naar God maar ook die naar de kerk waar God ter sprake komt.