Onvoorwaardelijk
Pasen. De allerhoogste dag voor christenen, het ultieme feest. Het moment waarnaar we elk jaar uitkijken, waarop we ons veertig dagen lang hebben voorbereid. Een dag van overweldigende gebeurtenissen, groter dan wat we kunnen bevatten. De dag waarop de dood wijkt, het leven triomfeert.
Toch moeten we eerst voorbij die andere dag, Goede Vrijdag. De dag die door de dood wordt opgeëist, waarop het lijden ons grijnzend aankijkt, waarop de pijn en de wanhoop onverbiddelijk toeslaan. We kunnen ons amper voorstellen hoe de mens Jezus die dag heeft geleden. We lezen bij Mattheus hoe Petrus, nochtans uitgeroepen tot rots in de branding, angstig ontkent Hem te kennen. Hoe Judas, verteerd door wroeging, zichzelf van het leven berooft. Hoe Hij zelf vanaf het kruis smartelijk schreeuwt: „Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?” De evangelist gooit zelfs alle registers open wanneer hij beschrijft hoe „het voorhangsel van de tempel scheurde van boven tot onder in tweeën, de aarde beefde en de rotsen spleten”.
Het is duidelijk, aanstaande vrijdag wordt een dag van verpletterende ellende en ondraaglijk leed. „Waarom heet die dag dan Goede Vrijdag?”, vragen mijn vormelingen elk jaar stomverbaasd. Merkwaardig genoeg weet niemand dat met zekerheid. In het Duits is het een treurige vrijdag, in de Romaanse talen een heilige vrijdag. Wellicht is onze term ontstaan in de middeleeuwen, verwijzend naar de dag voorafgaand aan de Joodse sabbat. Tegenwoordig wordt het begrip ‘goede’ geduid door te verwijzen naar de noodzakelijkheid van dat moment, de kruisdood als opstap naar Pasen.
Veel meer dan de benaming is de betekenis van belang. Op Goede Vrijdag wordt de essentie van ons geloof zichtbaar, de onvoorwaardelijke Liefde van God voor de mens, verpersoonlijkt in Christus. Die Christus deinst voor niets terug om zijn liefde voor [node:field_streamers:0] mensen te tonen en waar te maken. Alles moet wijken voor die missie. Niet zijn persoonlijke belang, maar het heil van de mensheid bepaalt zijn keuze.
Een dergelijke liefde is verpletterend. Kunnen we er ons iets bij voorstellen? Eigenlijk wel. Wie kinderen heeft, bemint hen onvoorwaardelijk. Niet enkel op de dagen dat ze braaf, ijverig, gezond en vrolijk zijn, maar ook – en vooral – wanneer ze dwarsliggen, niet doen wat we hoopten, of getekend worden door ziekte of tegenslag. Niets houdt moeders en vaders tegen in de liefde voor hun kroost. Vanuit die ervaring kunnen we Christus begrijpen. Wij zijn Gods kinderen, wat zou het kruis Hem dan tot staan brengen?
Kind van God zijn. Bestaat er een mooiere gedachte? We koesteren de overtuiging dat er al voor onze geboorte en lang na onze dood iemand was en zal zijn die ons onvoorwaardelijk graag ziet en er altijd is. Iemand wiens loutere bestaan het onze gewenst en dus zinvol maakt. Iemand die de band met elke andere mens onverbrekelijk maakt. Iemand die de brug slaat naar iedereen die voor ons kwam en iedereen die ooit nog komt. Gelovigen hebben beslist niet het monopolie op zingeving, maar als gelovigen halen we veel levenszin uit dat geloof.
„Niets kan ons scheiden van zijn Liefde, die Hij ons heeft bewezen in Christus Jezus”, schrijft Isabelle Desmidt deze week bij de zondagslezingen. Daarin schuilt de betekenis van Pasen. We zijn nooit alleen, we worden altijd bemind. Niet als beloning voor ons gedrag, maar louter omdat we bestaan. Zoals we bemind worden door onze ouders, zoals we onze eigen kinderen beminnen, zo houdt ook God van ons. Onvoorwaardelijk.
„Ziet, Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding der wereld”, luidt de slotzin van het evangelie volgens Mattheus. Een grotere belofte is ondenkbaar. Zalig Pasen aan u en al uw dierbaren.