‘Over de dood van Maria’: gedicht vertaald door Piet Thomas
I
DEZELFDE grote engel die haar ooit
de boodschap bracht dat zij zou baren,
stond daar, wachtend tot zij hem zien zou,
en sprak: Nu wordt het tijd dat je verschijnt.
En zij, zij schrok als toen en werd opnieuw
de dienstmaagd die beaamde wat hij zei.
Zijn nimbus echter kwam haar zo nabij
dat hij als in haar aangezicht verdween –
en toen beval hij de apostelen die voor
hun zendingstochten waren uitgezwermd,
weer naar het huis aan de helling te komen,
het huis van ’t avondmaal. Met een zwaar hart
en bang kwamen ze binnen: op een smal bed
lag zij daar, wonderlijk doordrongen van
haar dood en uitverkiezing, smetteloos.
Zoals een pas herborene en luisterend
naar het gezang der engelen.
Toen zij hen wachten zag achter hun kaarsen,
liet ze de vele stemmen los en schonk van harte
de beide kleren weg die ze nog had,
en wendde haar gelaat naar die en die …
(O, bron van nameloze vloed van tranen).
Zij voelde echter hoe haar krachten weken
en bracht de hemel zo dicht bij Jeruzalem,
dat haar ziel hooguit een duwtje nodig had
om heen te gaan: en ja, daar tilde Hij,
die alles van haar wist, haar al omhoog
naar goddelijke glans en heerlijkheid
II
WIE kwam op het idee dat tot haar komst
de grote hemel onvolledig was?
Toen de Verrezene gaan zitten was,
bleef er naast hem nog vierentwintig jaar
een lege plek bestaan. En men begon
die pure leemte al gewoon te vinden,
die als genezen en gevuld leek door
de luisterrijke aura van de Zoon.
Zo ging ook zij, bij haar verschijning daar,
niet naar hem toe, hoezeer zij ’t ook verlangde;
daar was geen plaats. Slechts Hij was er, zo sterk
en overweldigend dat het haar pijn deed.
Maar toen zij nu, bevallige figuur,
zich voegde bij de nieuwe heiligen
en onopvallend, licht bij licht, een plaats zocht,
brak er uit haar zo’n ingehouden gloed los,
dat een der engelen, verblind door haar
verschijning hardop vroeg: wie is zij toch?
Verbazing overal. Dan zagen allen
hoe God de Vader onze Heer weerhield,
zodat, door milde schemering omspeeld,
de lege plaats op iets als leed begon
te lijken, op een zweem van eenzaamheid,
op iets wat hij nog meedroeg, op
een rest van aardse tijd, een droge wondkorst –.
Men keek naar haar en zij keek angstig rond,
En kromp ineen als voelde zij: ik ben
zijn oudste pijn –: en viel opeens voorover.
Maar zie, de engelen schoten haar
te hulp. Ze steunden haar en zalig zingend,
droegen ze haar het laatste eind omhoog.
III
TOT de apostel Thomas, die alweer
te laat kwam, daalde toen de vlugge engel,
sinds lang tevoren daarop al voorzien,
en gebood hem op de plaats van ’t graf:
Duw deze steen opzij! Wil je vernemen
waar zij is, de vrouw om wie je treurt:
Zie, korte tijd geleden werd ze daar
zoals een bos lavendel neergelegd,
zodat de aarde als in de vouwen
van een kostbaar doek haar geur bewaren zou.
Want al wat dood is (voel je), al het zieke,
is al bedwelmd door haar verfijnde geur.
Kijk naar het lijnwaad. Wat voor bleekveld kon het
zo stralend ongerept doen schitteren?
Het licht dat uit dit zuiver lijk kwam stralen,
maakte dit linnen helderder dan zonlicht.
Verbaast jou niet hoe zacht ze hier verdween?
Alsof ze er nog was. Niets is verschoven.
Maar heel de hemel trilt en beeft hierboven.
Man, kniel hier neer! Doe zoals ik en zing.
Rainer Maria Rilke (1875-1926), Vert.: Piet Thomas
Nawoord door Piet Thomas
Dit slotgedicht uit Das Marien-Leben bestaat uit drie delen die als afzonderlijke gedichten worden aangeboden.
Deel 1
In het eerste deel valt op hoe sterk de nadruk wordt gelegd op het actieve optreden van de engelen. Vooreerst is er dezelfde engel die ook aankondiging van de geboorte bracht. Nu komt hij haar melden van haar verscheiden en dat haar ‘verschijnen’ nabij is. De straling van het licht dat van hem uitgaat, is zo fel dat hij als het ware in haar aangezicht schijnt te verdwijnen.
Er komt een soort intimiteit tot stand die herinnert aan de ‘Boodschap aan Maria’.
Diezelfde engel roept ook de apostelen terug die voor hun zending het sterfhuis al aan het verlaten waren. Pas als die weer binnen zijn, wordt de blik van de lezer gevestigd op het ongeschonden lichaam van Maria. Van wie gezegd wordt dat zij al oog- en oorcontact had met de zingende engelen. Terwijl ze nog een paar oude kleren wegschonk en haar krachten voelde afnemen, nam ze droef en wenend afscheid.
Stervend trok zij als het ware de hemel naar Jeruzalem en naar zich toe, zodat ze slechts een klein duwtje nodig had om op te stijgen. Voor hem die alles van haar wist, volstond dit kleine duwtje om haar op te tillen in haar verheerlijkte natuur.
Deel 2
In het tweede deel gaat het om de plaats die voor haar bereid is in de hemel. Het begint met de verrassende vraag of ooit iemand wel had nagedacht of een hemel zonder de komst van Maria wel af was. Er was altijd al voor haar wel een plaats voorbehouden, maar die was zo lang onbezet gebleven dat men die open plaats gewoon begon te vinden. Bovendien was de straling die uitging van de zoon zo intens dat de wonde van de leegte als genezen leek.
Toen zij in de hemel binnenkwam, liep ze niet onmiddellijk naar haar zoon toe.
De straling die van hem uitging, was zo hevig dat ze haar pijn deed. Op zoek naar haar plaats tussen de heiligen, die er eerst niet scheen te zijn, wordt zij door een engel opgemerkt. Een engel die haar niet herkent, en die zich afvraagt wie die vrouw dan mag zijn uit wier gestalte zo’n helle lichtstraal losbreekt. Dan treedt God de Vader op. Hij maakt de plaats vrij die een herinnering inhoudt aan een rest van aardse tijd en op een verdroogd wondenteken is beginnen lijken. Met het gevoel dat zij ‘de langste pijn’ van haar zoon is, probeert zij haar plaats in te nemen, maar struikelt plots. De engelen helpen haar recht en dragen haar, zalig zingend, nog een laatste eind omhoog.
Deel 3
Bij het begin van het derde deel krijgt de apostel Thomas ervan langs. Hij is alweer te laat verschenen. En weer treedt er een engel op. Die beveelt hem dat hij de steen opzij moet schuiven van het graf waar Maria, ‘de vrouw om wie hij treurt’, begraven ligt. Het graf waarin ze als een bos lavendel is neergelegd, zodat de aarde en alles wat daarin gestorven is naar haar zou geuren. Het lijnwaad dat haar zuiverheid zo liet schitteren, ligt er nog. Niets in het graf heeft een andere plaats gekregen.
Verbaast het je niet, vraagt de engel aan Thomas, hoe ze uit het graf verdween?
Op aarde zijn er geen tekens van verandering, maar in de hemel trilt en beeft het van de commotie. En door dit wonder geraakt zegt de engel tot de apostel en tot de lezer: ‘Man, kniel neer! Doe zoals ik en zing!’
Uit: Rainer Maria Rilke. Het leven van Maria – Das Marien-Leben (Vertaling en nawoord Piet Thomas) Bevat een gelijknamige cd waarop Stan Milbou de vertaling van de gedichten voorleest. De muzikale intermezzi werden genomen uit de Partite Diverse sopra ‘O Gott, du frommer Gott’. Peter Thomas bespeelt het Van Peteghemorgel (1776) in Gijzegem. Uitgeverij P, 2019.
Piet Thomas is priester, dichter en was lange tijd hoogleraar in Leuven en Kortrijk waar hij onder meer de geschiedenis doceerde van de moderne Nederlandse letterkunde, inleiding tot de wereldletterkunde en literaire analyse en kritiek. Hij was de man achter verscheidene literaire genootschappen, tentoonstellingen en tijdschriften. Hij publiceerde naast eigen poëziebundels ook bloemlezingen uit de religieuze poëzie van Gery Helderenberg en Anton Van Wilderode. Van hem verschenen gebedenboeken, twee boeken met kritisch proza en vertalingen van het Psalmboek en van gedichten uit het werk van R.M. Rilke, Rose Ausländer, Friedrich Hölderlin, Ilse. Aichinger en L. Labé.