Woordkracht: Supergrote liefde [blog]
“Wij houden superveel van elkaar, hé mama; dat kan ook niet anders, want ik zat in jouw buik.” Mara-Lea verwondert me vaak met haar ‘supergrote’ liefde en maakt me bewust van diezelfde liefde diep in mij.
Wij zijn het leem, Gij de boetseerder: wij zijn slechts het werk van uw handen. Jesaja 64,7 – Eerste zondag van de advent
Jesaja verlangt ook naar gedeelde liefde. Hij spreekt tot God, die hij als zijn Vader beschouwt. Hij schrijft in een tijd waarin vele Israëlieten zich in de steek gelaten voelden door hun God en dat ook verbonden met eigen schuld. In deze passage herinnert Jesaja God aan de bijzondere band met zijn geliefde volk.
Het is dan ook jammer dat het woordje ‘slechts’ nog in onze liturgische vertaling staat, als zou Jesaja een zekere machtsverhouding tussen God en mens hebben willen beklemtonen. Die ‘slechts’ staat er alleszins niet in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst. In plaats van de afstand tussen God en mens te benadrukken, wil dit vers immers net het omgekeerde oproepen: de intieme nabijheid tussen de Schepper en zijn schepselen.
Hoe anders zou mijn leven er uit kunnen zien als ik met evenveel overtuiging tot God zou kunnen spreken als Jesaja of als Mara-Lea tot mij: “Ik weet dat je me graag ziet, God. We horen bij elkaar. Dat kan ook niet anders. Jij hebt mij gemaakt.” Het klinkt als een gebed voor deze adventstijd en brengt het besef van Gods ‘supergrote’ liefde alvast wat dichter naar me toe.